MENU

Pop up Museum SMAAK

Tais Teng op Radio Golfbreker

Op 26 oktober van 16.00 tot 17.00 werd Tais Teng geinterviewd op radio golfbreker.

Luister het interview hier terug: Interview

Tais Teng in Frame

20 november 2016 – 6 januari 2017
Opening 20 november van 13.00 tot 17.00

ansichtkaart frame tais teng.indd

Over Tais Teng, Artist in Residence 2016

Tais Teng is een Nederlandse schrijver en illustrator […]

Lees verder...

Over Tais Teng, Artist in Residence 2016

Tais Teng is een Nederlandse schrijver en illustrator die van doorwerken houdt. Hij heeft intussen over de honderd boeken gepubliceerd en meer plaatjes dan hij kan tellen. Bij zijn geboorte kreeg hij de naam Thijs van Ebbenhorst Tengbergen mee. Tja… Zonder bijbehorend kasteel is dat natuurlijk veel te lang en hij kortte het in tot er enkel Tais Teng overbleef.

Tijdens de Smaakmaand zie je hem live schrijven en tekenen achter de computer. Je mag met hem praten, zelfs als hij druk bezig is. Graag zelfs en hij bijt niet.
Samen met de bezoekers en bewoners gaat hij een prentenboek vol ultrakorte verhaaltjes maken. De voorlopige titel is WONDERBAARLIJKE VERHALEN UIT HET DUISTERE GERANIUMWOUD. Het worden sprookjes en reisverhalen, soms best wel eng maar altijd met een ferme scheut humor.

Als kind fascineerde de etsen in zijn grootmoeders boek Sprookjes van Moeder de Gans hem. Dat wil ik ook, dacht hij, en na heel veel proberen kon hij dat inderdaad.
Zijn website voor zijn boeken is http://members.casema.nl/taisteng/
Zijn illustratiewerk vind je op http://taisteng.deviantart.com/gallery/

Tijdens de museum maand oktober is Tais Teng steeds in de middag van 13.00 tot 17.00 uur aanwezig op:

Dinsdag 4 oktober: Tais Teng tekent vreemde dieren op flip-over. Wie mee wil doen, is welkom.
Woensdag 5 oktober
Zaterdag 8 oktober
Dinsdag 11: Tais Teng laat zien hoe je een matroesjka beschildert
Vrijdag 14 oktober
Dinsdag 18 oktober
Woensdag 19 oktober: Tais Teng fotografeert bij de stadskruidenexpeditie en maakt daar een poster van.
Zaterdag 22 oktober
Dinsdag 25 oktober: Tais demonstreert hoe je etsen op de computer maakt .
Woensdag 26 oktober
Zaterdag 29 oktober: Tais doet mee bij het graffiti maken van Urban Dance.

(alle programmapunten zijn onder voorbehoud)

Bekijk de Facebook pagina van Tais Teng op: https://www.facebook.com/taisteng

Tais Teng

Over Tais Teng, Artist in Residence 2016

Tais Teng is een Nederlandse schrijver en illustrator die van doorwerken houdt. Hij heeft intussen over de honderd boeken gepubliceerd en meer plaatjes dan hij kan tellen. Bij zijn geboorte kreeg hij de naam Thijs van Ebbenhorst Tengbergen mee. Tja… Zonder bijbehorend kasteel is dat natuurlijk veel te lang en hij kortte het in tot er enkel Tais Teng overbleef.

Tijdens de Smaakmaand zie je hem live schrijven en tekenen achter de computer. Je mag met hem praten, zelfs als hij druk bezig is. Graag zelfs en hij bijt niet.
Samen met de bezoekers en bewoners gaat hij een prentenboek vol ultrakorte verhaaltjes maken. De voorlopige titel is WONDERBAARLIJKE VERHALEN UIT HET DUISTERE GERANIUMWOUD. Het worden sprookjes en reisverhalen, soms best wel eng maar altijd met een ferme scheut humor.

Als kind fascineerde de etsen in zijn grootmoeders boek Sprookjes van Moeder de Gans hem. Dat wil ik ook, dacht hij, en na heel veel proberen kon hij dat inderdaad.
Zijn website voor zijn boeken is http://members.casema.nl/taisteng/
Zijn illustratiewerk vind je op http://taisteng.deviantart.com/gallery/

Tijdens de museum maand oktober is Tais Teng steeds in de middag van 13.00 tot 17.00 uur aanwezig op:

Dinsdag 4 oktober: Tais Teng tekent vreemde dieren op flip-over. Wie mee wil doen, is welkom.
Woensdag 5 oktober
Zaterdag 8 oktober
Dinsdag 11: Tais Teng laat zien hoe je een matroesjka beschildert
Vrijdag 14 oktober
Dinsdag 18 oktober
Woensdag 19 oktober: Tais Teng fotografeert bij de stadskruidenexpeditie en maakt daar een poster van.
Zaterdag 22 oktober
Dinsdag 25 oktober: Tais demonstreert hoe je etsen op de computer maakt .
Woensdag 26 oktober
Zaterdag 29 oktober: Tais doet mee bij het graffiti maken van Urban Dance.

(alle programmapunten zijn onder voorbehoud)

Bekijk de Facebook pagina van Tais Teng op: https://www.facebook.com/taisteng

Tais Teng

De vrouwe van de zwaluwen

Ze stopte tijdens de Imagicon bij het tafeltje […]

Lees verder...

De vrouwe van de zwaluwen

Ze stopte tijdens de Imagicon bij het tafeltje waar ik op verzoek heksen, draken of blije puppy’s tekende in mijn boeken. De meeste van mijn boeken zijn redelijk griezelig zodat er slechts sporadisch vraag was naar blije puppy’s of jolige vlinders.
‘Dag Tais Teng,’ zei ze. ‘Het werd tijd dat we elkaar eens ontmoeten.’
Nu kennen aardig wat mensen mijn schrijversnaam, terwijl mijn geheugen helaas een zeef is als het om hun namen gaat. Onder het schrijven moet ik de juiste namen van mijn hoofdpersonen vaak op een vel papier boven mijn beeldscherm plakken. Zonder dat geheugensteuntje kan een Lyra zomaar in een Lissa of Linda veranderen.
‘Leuk,’ zei ik. Aan zo’n opmerking kun je je nooit een buil vallen. ‘En wie ben jij?’
Ze was duidelijk een cossplayer, een meisje dat zich verkleedde als een van haar favoriete manga heldinnen. En wie ben jij? kun je rustig vragen. Wie moet je voorstellen? zou zeldzaam beledigend zijn. Net als bij een weerwolfhuid wordt een cossplayer voor honderd procent wat ze aantrekt.
Ik kon haar niet meteen plaatsen terwijl ik toch redelijk op de hoogte van Japanse strip en films ben. Een meisje in een lange roomwitte jurk die op de een of andere manier aan spinrag deed denken? Verse spinrag, dat wel, van het soort waarin ’s ochtends druppels parelen. Een godin, besloot ik, en eentje van het duisterder soort.
Op haar schouder zat een zwaluw, een behoorlijk levensecht poppetje. De zwaluw bewoog zijn kopje, keek mij recht aan en knipoogde.
Ik deinsde net niet terug. Sinds de Furby’s en de gitaarspelende zonnebloemen zijn de robotbeestjes elk jaar iets beter geworden, maar deze…
‘Ze is echt,’ zei het meisje. ‘Kijk, als een beetje dichter op het punt staat te sterven, dan stuur ik hem een van mijn zwaluwen. Dat geeft hem de kans om een laatste perfecte haiku te schrijven, ja? Voor ik persoonlijk uit de muur stap om zijn ziel mee te nemen..
‘Ah,’ zei ik, ‘jij bent la Belle Dame Sans Merci. Vrouwe Dood.’
Ze giechelde en ik begreep dat ze een stuk jonger moest zijn dan ze leek. Dertien jaar hoogstens, een bakvisje.
‘Echt niet! La Belle is een verre achternicht van mij en heel wat befaamder. Nee, ik stuur enkel mijn zwaluw en die zingt mijn dichter de eerste regel voor van zijn haiku. Om hem op gang te helpen.’
De zwaluw opende zijn snavel en floot drie bedachtzame noten. Ze tikte hem meteen op zijn staart. ‘Nu nog niet.’ Ze keek mij schuin aan, fronste. ‘Denk ik.’
De noten bleven door mijn hoofd echoën en ik wist dat het de eerste zin van een verhaal was. “De rode zon hees zich boven de rookglazen torens van Livoine uit en…”
Inspiratie herkent een professionele schrijver meteen. Ik had zo achter mijn laptop kunnen gaan zitten en het verhaal achterelkaar kunnen uittypen. Het was een flash story, achthonderd woorden hoogstens.
Mijn maag trok samen tot een ijskoude knoop. Er is een mooie, ouderwetse beschrijving voor. Godvrezend dat was ik: de verlammende angst die je voelt als je oog in oog staat met een wezen dat eindeloos veel machtiger en gevaarlijker is dan jij.
‘Ik ben nu niet meteen een dichter,’ zei ik en ik wist dat ik beter moest lullen dan een honderd Hillary’s en Obama’s. Het ging om mijn leven. ‘Ik heb soms wat dichtregels boven een hoofdstuk gezet van een verzonnen dichter, goed. En mijn heldinnen barsten soms in een dronkenmans liedje uit. Dat kun je moeilijk een dichtersoeuvre noemen.’
‘Verhalen tellen ook mee. De beste dichters zitten niet meer te rijmen en laten dat aan de Sint en Zwarte Piet over.’
Achter haar woorden had al die tijd een vreemd soort echo geklonken en ik wist het zeker toen ze “Zwarte Piet” zei.
‘Je spreekt helemaal geen Nederlands,’ zei ik. ‘Ik denk alleen maar dat je Nederlands spreekt. Net als bij die noten van je zwaluw.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Je kunt tienduizend talen leren of er gewoon eentje spreken die iedereen berijpt.’ Ze legde haar hand op de mijne en twee, drie hartenkloppen hing er beeld voor mijn ogen. Ze stond onder een kromme waaiboom, hoog op een bergtop en had net haar handen geheven om een zwaluw in de lucht te lanceren. Ongetwijfeld een doodszwaluw, met de juiste zin voor een reutelende dichter.
‘Ik wil graag een boek van je kopen.’
Iets van die afgrijselijke urgentie viel weg: ik was op bekend terrein. ‘Daar liggen er een heel stel,’ zei ik, ‘en ze zijn behoorlijk bloederig.’
‘Kun je ook een zwaluw voor mij tekenen? Een blije?’
‘Geen probleem.’ Opeens was de oplossing daar. De uitweg. ‘En je naam? Moet die er ook in?’
‘Leuk geprobeerd. Als je de naam van een duivel kent, kun je hem bezweren, eh? Maar een zwaluw is genoeg.’
Ik tekende de beste zwaluw ooit. Ik hoopte van harte dat het niet mijn laatste was.
Ik reikte haar het boek aan en ze likte over haar lippen. ‘Sorry,’ fluisterde ze en haastte zich weg.

Thuis begonnen mijn vingertoppen zo heftig te tintelen dat ik geen enkele keuze had. Ik klapte mijn laptop open en begon te typen.
‘De rode zon hees zich boven de rookglazen torens van Livoine uit en…’
Het zouden precies 807 woorden worden en zij zou uit de muur stappen zodra ik de titel opschreef.

.. een deur die nu nooit meer gesloten kon worden,’ eindigde ik.
Nu alleen de titel nog.
Ik moest mijn rechterhand met mijn linker vastgrijpen en hard op het puntje van mijn tong bijten voor ik mijn vingers weer terugkreeg. De titel van de flash-story zou Voetstappen in de nacht moeten worden, een mooie, degelijke titel. Niks dichterlijks maar hij werkte wel met de rest van het verhaal. Op zo’n Sherlock Holmes manier omdat die voetstappen juist nooit geklonken hadden.
Bij elke aanslag voelde het alsof mijn vingertoppen in kokende olie gedoopt werden maar ik speelde het klaar.
PROLOOG, typte ik en daaronder: Twintig jaar eerder:
Als professional wist ik dat een flash-story een prima proloog kan vormen voor iets veel langers. Voor een high-fantasy roman van tweehonderdduizend woorden bijvoorbeeld, die natuurlijk pas het eerste deel was van een zestiendelige serie.
Maak dat dertigdelig. Tussendoor kon ik nog altijd echte boeken schrijven.
Haar verbaasde giechel hing een moment in de lucht en toen verdween elk spoor van drieging. Voor een dertienjarig meisje was de Vrouwe van de Zwaluwen een verdraaid sportieve verliezer.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Vrouwe-van-de-Zwaluwen-624157190

De vrouwe van de zwaluwen

Ze stopte tijdens de Imagicon bij het tafeltje waar ik op verzoek heksen, draken of blije puppy’s tekende in mijn boeken. De meeste van mijn boeken zijn redelijk griezelig zodat er slechts sporadisch vraag was naar blije puppy’s of jolige vlinders.
‘Dag Tais Teng,’ zei ze. ‘Het werd tijd dat we elkaar eens ontmoeten.’
Nu kennen aardig wat mensen mijn schrijversnaam, terwijl mijn geheugen helaas een zeef is als het om hun namen gaat. Onder het schrijven moet ik de juiste namen van mijn hoofdpersonen vaak op een vel papier boven mijn beeldscherm plakken. Zonder dat geheugensteuntje kan een Lyra zomaar in een Lissa of Linda veranderen.
‘Leuk,’ zei ik. Aan zo’n opmerking kun je je nooit een buil vallen. ‘En wie ben jij?’
Ze was duidelijk een cossplayer, een meisje dat zich verkleedde als een van haar favoriete manga heldinnen. En wie ben jij? kun je rustig vragen. Wie moet je voorstellen? zou zeldzaam beledigend zijn. Net als bij een weerwolfhuid wordt een cossplayer voor honderd procent wat ze aantrekt.
Ik kon haar niet meteen plaatsen terwijl ik toch redelijk op de hoogte van Japanse strip en films ben. Een meisje in een lange roomwitte jurk die op de een of andere manier aan spinrag deed denken? Verse spinrag, dat wel, van het soort waarin ’s ochtends druppels parelen. Een godin, besloot ik, en eentje van het duisterder soort.
Op haar schouder zat een zwaluw, een behoorlijk levensecht poppetje. De zwaluw bewoog zijn kopje, keek mij recht aan en knipoogde.
Ik deinsde net niet terug. Sinds de Furby’s en de gitaarspelende zonnebloemen zijn de robotbeestjes elk jaar iets beter geworden, maar deze…
‘Ze is echt,’ zei het meisje. ‘Kijk, als een beetje dichter op het punt staat te sterven, dan stuur ik hem een van mijn zwaluwen. Dat geeft hem de kans om een laatste perfecte haiku te schrijven, ja? Voor ik persoonlijk uit de muur stap om zijn ziel mee te nemen..
‘Ah,’ zei ik, ‘jij bent la Belle Dame Sans Merci. Vrouwe Dood.’
Ze giechelde en ik begreep dat ze een stuk jonger moest zijn dan ze leek. Dertien jaar hoogstens, een bakvisje.
‘Echt niet! La Belle is een verre achternicht van mij en heel wat befaamder. Nee, ik stuur enkel mijn zwaluw en die zingt mijn dichter de eerste regel voor van zijn haiku. Om hem op gang te helpen.’
De zwaluw opende zijn snavel en floot drie bedachtzame noten. Ze tikte hem meteen op zijn staart. ‘Nu nog niet.’ Ze keek mij schuin aan, fronste. ‘Denk ik.’
De noten bleven door mijn hoofd echoën en ik wist dat het de eerste zin van een verhaal was. “De rode zon hees zich boven de rookglazen torens van Livoine uit en…”
Inspiratie herkent een professionele schrijver meteen. Ik had zo achter mijn laptop kunnen gaan zitten en het verhaal achterelkaar kunnen uittypen. Het was een flash story, achthonderd woorden hoogstens.
Mijn maag trok samen tot een ijskoude knoop. Er is een mooie, ouderwetse beschrijving voor. Godvrezend dat was ik: de verlammende angst die je voelt als je oog in oog staat met een wezen dat eindeloos veel machtiger en gevaarlijker is dan jij.
‘Ik ben nu niet meteen een dichter,’ zei ik en ik wist dat ik beter moest lullen dan een honderd Hillary’s en Obama’s. Het ging om mijn leven. ‘Ik heb soms wat dichtregels boven een hoofdstuk gezet van een verzonnen dichter, goed. En mijn heldinnen barsten soms in een dronkenmans liedje uit. Dat kun je moeilijk een dichtersoeuvre noemen.’
‘Verhalen tellen ook mee. De beste dichters zitten niet meer te rijmen en laten dat aan de Sint en Zwarte Piet over.’
Achter haar woorden had al die tijd een vreemd soort echo geklonken en ik wist het zeker toen ze “Zwarte Piet” zei.
‘Je spreekt helemaal geen Nederlands,’ zei ik. ‘Ik denk alleen maar dat je Nederlands spreekt. Net als bij die noten van je zwaluw.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Je kunt tienduizend talen leren of er gewoon eentje spreken die iedereen berijpt.’ Ze legde haar hand op de mijne en twee, drie hartenkloppen hing er beeld voor mijn ogen. Ze stond onder een kromme waaiboom, hoog op een bergtop en had net haar handen geheven om een zwaluw in de lucht te lanceren. Ongetwijfeld een doodszwaluw, met de juiste zin voor een reutelende dichter.
‘Ik wil graag een boek van je kopen.’
Iets van die afgrijselijke urgentie viel weg: ik was op bekend terrein. ‘Daar liggen er een heel stel,’ zei ik, ‘en ze zijn behoorlijk bloederig.’
‘Kun je ook een zwaluw voor mij tekenen? Een blije?’
‘Geen probleem.’ Opeens was de oplossing daar. De uitweg. ‘En je naam? Moet die er ook in?’
‘Leuk geprobeerd. Als je de naam van een duivel kent, kun je hem bezweren, eh? Maar een zwaluw is genoeg.’
Ik tekende de beste zwaluw ooit. Ik hoopte van harte dat het niet mijn laatste was.
Ik reikte haar het boek aan en ze likte over haar lippen. ‘Sorry,’ fluisterde ze en haastte zich weg.

Thuis begonnen mijn vingertoppen zo heftig te tintelen dat ik geen enkele keuze had. Ik klapte mijn laptop open en begon te typen.
‘De rode zon hees zich boven de rookglazen torens van Livoine uit en…’
Het zouden precies 807 woorden worden en zij zou uit de muur stappen zodra ik de titel opschreef.

.. een deur die nu nooit meer gesloten kon worden,’ eindigde ik.
Nu alleen de titel nog.
Ik moest mijn rechterhand met mijn linker vastgrijpen en hard op het puntje van mijn tong bijten voor ik mijn vingers weer terugkreeg. De titel van de flash-story zou Voetstappen in de nacht moeten worden, een mooie, degelijke titel. Niks dichterlijks maar hij werkte wel met de rest van het verhaal. Op zo’n Sherlock Holmes manier omdat die voetstappen juist nooit geklonken hadden.
Bij elke aanslag voelde het alsof mijn vingertoppen in kokende olie gedoopt werden maar ik speelde het klaar.
PROLOOG, typte ik en daaronder: Twintig jaar eerder:
Als professional wist ik dat een flash-story een prima proloog kan vormen voor iets veel langers. Voor een high-fantasy roman van tweehonderdduizend woorden bijvoorbeeld, die natuurlijk pas het eerste deel was van een zestiendelige serie.
Maak dat dertigdelig. Tussendoor kon ik nog altijd echte boeken schrijven.
Haar verbaasde giechel hing een moment in de lucht en toen verdween elk spoor van drieging. Voor een dertienjarig meisje was de Vrouwe van de Zwaluwen een verdraaid sportieve verliezer.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Vrouwe-van-de-Zwaluwen-624157190

Tais live op Radio Golfbreker

Een interview met Tais op Radio Golfbreker.
Om het fragment waarin Tais aan het woord is te beluisteren klik hieronder en ga naar de tijd 11.32 tot 28.06
http://www.granterre.nl/Teng-interview.mp3

De geraniumpatrouille

Het is zo’n lichte zomernacht waarin je in […]

Lees verder...

De geraniumpatrouille

Het is zo’n lichte zomernacht waarin je in je bed ligt te woelen en het maar niet donker wil worden.
De volle maan balanceert boven de daken en de straten blijven vreemd leeg. Alarmerend leeg eigenlijk en doodstil. Nergens een optrekkende scooter of een lallende dronkenlap. Je zou dolblij zijn met een lallende dronkenlap. Want nu lig je met gespitste oren op je prikkerig hete kussen. Alleen meisjes met een verdraaid slecht geweten horen ooit het klikklakken van plastic naaldhakjes op de straatkeien. Dat is het engste geluid in de wereld omdat je weet wie daar komen: de Geranium patrouille.
Je buurmeisje Kim heeft je alles over ze verteld.
‘De Geranium patrouille, dat zijn al je afgedankte Barbies en en de babypop die “Mamma” zei als je haar optilde. Alle troetels waarvan je ineens niet meer hield en stom vond.
Op de vuilnisbelt groeiden ze als paddenstoelen tot ze even groot werden als wij. Net als van die bolle stuifzwammen, eh?
Met volle maan kruipen ze uit de lege blikjes en aardappelschillen omhoog en gaan ze op zoek naar hun oude baasjes. Ze plukken een bloem uit een voortuintje en steken die in een knoopsgat of in hun geplette krullen.
“Geranium, o geranium,” zingen ze,
“breng mij,
o breng mij
terug naar mijn huis,
naar het bed van mijn allerliefste knuffelkind.”
Het is net als Jaaps kompas: de langste meeldraad wijst recht naar je huis. Grauwe nachtmotten zwermen om hen heen.’
‘En dan?’ had je het buurmeisje gevraagd.
Kim haalde haar schouders op. ‘Hoe moet ik dat weten? Ik heb nooit mijn giraf-troetel in de GFT-bak gestopt en heel hard gegiecheld.’
Hoor je daar steelse voetsappen, ver gezang over geraniums? Maar nee, de deur van het café aan de overkant zwaait open.
‘Waarom ben ik met kerstmis zo alleen?’ jammert André Hazes. Muziek golft over de straat, het tinkelen van glazen, stemmen, en je laat al je ingehouden adem met een piep ontsnappen. De tranen springen je in de ogen van opluchting.
Gered.
‘Ik duw nooit meer een giraf in de GFT-bak,’ beloof je de nacht. ‘Ik knip nooit het haar van een Barbie meer af! Ze mogen altijd bij mij in bed liggen, ook al wordt ik tachtig!’
Je likt aan allebei je wijsvingers en steekt ze in de lucht om het te zweren.
Je sluit je ogen en de slaap rolt aan.

EINDE

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

De geraniumpatrouille

Het is zo’n lichte zomernacht waarin je in je bed ligt te woelen en het maar niet donker wil worden.
De volle maan balanceert boven de daken en de straten blijven vreemd leeg. Alarmerend leeg eigenlijk en doodstil. Nergens een optrekkende scooter of een lallende dronkenlap. Je zou dolblij zijn met een lallende dronkenlap. Want nu lig je met gespitste oren op je prikkerig hete kussen. Alleen meisjes met een verdraaid slecht geweten horen ooit het klikklakken van plastic naaldhakjes op de straatkeien. Dat is het engste geluid in de wereld omdat je weet wie daar komen: de Geranium patrouille.
Je buurmeisje Kim heeft je alles over ze verteld.
‘De Geranium patrouille, dat zijn al je afgedankte Barbies en en de babypop die “Mamma” zei als je haar optilde. Alle troetels waarvan je ineens niet meer hield en stom vond.
Op de vuilnisbelt groeiden ze als paddenstoelen tot ze even groot werden als wij. Net als van die bolle stuifzwammen, eh?
Met volle maan kruipen ze uit de lege blikjes en aardappelschillen omhoog en gaan ze op zoek naar hun oude baasjes. Ze plukken een bloem uit een voortuintje en steken die in een knoopsgat of in hun geplette krullen.
“Geranium, o geranium,” zingen ze,
“breng mij,
o breng mij
terug naar mijn huis,
naar het bed van mijn allerliefste knuffelkind.”
Het is net als Jaaps kompas: de langste meeldraad wijst recht naar je huis. Grauwe nachtmotten zwermen om hen heen.’
‘En dan?’ had je het buurmeisje gevraagd.
Kim haalde haar schouders op. ‘Hoe moet ik dat weten? Ik heb nooit mijn giraf-troetel in de GFT-bak gestopt en heel hard gegiecheld.’
Hoor je daar steelse voetsappen, ver gezang over geraniums? Maar nee, de deur van het café aan de overkant zwaait open.
‘Waarom ben ik met kerstmis zo alleen?’ jammert André Hazes. Muziek golft over de straat, het tinkelen van glazen, stemmen, en je laat al je ingehouden adem met een piep ontsnappen. De tranen springen je in de ogen van opluchting.
Gered.
‘Ik duw nooit meer een giraf in de GFT-bak,’ beloof je de nacht. ‘Ik knip nooit het haar van een Barbie meer af! Ze mogen altijd bij mij in bed liggen, ook al wordt ik tachtig!’
Je likt aan allebei je wijsvingers en steekt ze in de lucht om het te zweren.
Je sluit je ogen en de slaap rolt aan.

EINDE

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

Ilonka en de koetsier …

Ilonka en de koetsier van de Heer der […]

Lees verder...

Ilonka en de koetsier …

Ilonka en de koetsier van de Heer der Tijden

De eerste keer dat ze hem zag was de mooie Ilonka niet meteen onder de indruk. De koetsier ratelde langs op de bok van een open koets, zo’n Landauer, die gevuld was met een wankele stapel koekoeksklokken.
Bij elke hobbelkei en bocht barsten de klokken in een luid gekoekoek uit, hoewel een aantal enkel hikte of een naargeestig gekras uitstootte. De man zong luid, een drinklied over de Moldau en een gebroken hart. Hij maakte ondanks dat geen dronken indruk.
‘Wie is dat?’ vroeg Ilonka. ‘De dorpsgek?’
Haar vriendin Jenna, die een stuk minder in de smaak viel bij de jongens en niet eens krullen van zichzelf had, zuchtte. ‘Dat is de koetsier van de Heer der Tijden. Hij zingt zo luid om de klokken te overstemmen. Zo’n grote lading trekt steevast minuten-jagers aan, of uurverslinders.’
‘Ik neem mijn woorden terug,’ snoof Ilonka. ‘Jij bent hier duidelijk de dorpsgek. Niet hij.’

Toch, nu ze zich nu van hem bewust geworden was, leek ze zijn pad elke dag, misschien wel elk uur te kruisen. Op zich was het geen lelijke kerel. Stevig gebouwd, maar beslist niet vet. En wat de reden voor zijn gezang ook was, hij leek in ieder geval goed gehumeurd.
Het soort man dat het goed zou doen als echtgenoot, dacht ze. Betrouwbaar en vriendelijk.
Niet dat Ilonka naar een echtgenoot op zoek was. Eens zou dat er waarschijnlijk wel van komen maar pas als Ilonka alle foute mannen van het dorp afgewerkt had.
Toen ze die woensdag uit het koffiehuis Graf Werner kwam, zag ze hem met zijn koets bij de gebombardeerde Nicholas kerk staan, met een sip gezicht. Een overmaatse staande klok stond vastgesjord in de landauer.
‘Lekke band?’ vroeg ze. Het was een idiote vraag, want zelfs een kleuter kon zien dat er niks mis was met de banden. Maar ja, beeldschone vrouwen hebben nu eenmaal het recht domme vragen te stellen, zeker aan koetsiers.
‘Niet meteen. De klok was een stuk dorstiger dan ik inschatte. Hij zoog alle tijd uit mijn paarden weg.’
Nu zag Ilonka dat de paarden werkelijk doodstil stonden en de wind leek ook geen vat op hun manen te hebben. Ze hadden uit barnsteen en git gesneden kunnen zijn.
‘En nu?’
‘Een beetje een probleem.’ Hij wreef over zijn kin, die je best wel wilskrachtig kon noemen. ‘Mijn eigen tijd is op. En verse seconden krijg je natuurlijk pas als de zon opkomt en de nieuwe dag uitstroomt.’
‘Neem wat van mijn tijd,’ hoorde Ilona zichzelf zeggen. ‘Ik drentel hier maar wat rond. Ik heb toch niets dringends te doen.’
‘Dat is heel vriendelijk van je.’

Het was ineens nacht. Een maan scheen door de laatst overgebleven gebrandschilderde ramen van de Nicholas kerk en in de verte begon een klok te slaan. Ilonka telde de slagen onwillekeurig: twaalf. Middernacht. What the fuck? zoals ze in Amerika zouden zeggen.
Thuis lag er een briefje op de deurmat. Het zag er nogal verkreukeld uit. Alsof iemand het verfrommeld en toen weer glad gestreken had.
‘Waar was je? Ik heb wel een uur onder de linde bij Oblomov’s staan blauwbekken.’
Dietrich. Ik zou vanavond met hem dineren en dan naar een recital in het Morena-huis gaan. Iets met liederen van Josephina Schumacher. Nu ja, ze begon toch al genoeg van hem te krijgen. Dit was een mooie manier om van hem af te komen.

‘Sorry,’ zei een stem een meter of twee boven haar. De koetsier boog zich van de bok naar haar toe. ‘Zodra je het zei. Ze waren nogal dorstig. Voor ik het wist…’
‘Dat kan iedereen overkomen,’ zei Ilonka.
Hij sprong van de bok en kwam soepel en verend neer. Bijna als een cowboy dacht ze, hoewel ze natuurlijk nooit een echte cowboy had gezien.
‘Laat me je een mok hete chocolade met rum aanbieden,’ zei hij en wreef zich in de handen. Ineens realiseerde Ilonka zich dat ze nog steeds tot op het bot verkleumd was. De kruik die het dienstmeisje klaar had gemaakt, had niets geholpen, net zo min als de bisschopswijn. Ja, hete chocolade en krakeling. Zo eentje met korrels kandij.
‘En een lekkere krakeling,’ zei hij. ‘Met korrels kandij.’
‘Hoe weet je dat ik van zulke krakelingen hou?’ vroeg ze. Had hij haar soms lopen stalken, met haar vriendinnen gekletst?
‘O, dat vertelde je me volgende week. Maar toen wist ik het natuurlijk al.’
Dat vertelde je me volgende week. Misschien had Jenna toch geen onzin gekletst?
‘Verdient het een beetje goed?’vroeg ze, wat natuurlijk een klets-vraag was. Wat mannen ook verdienden, ze hadden altijd wel genoeg om Ilonka te onthalen.
‘Ik mag niet klagen. Voor elk uur werk krijg ik er drie terug.’

Bij de tweede afspraak kusten ze. Echt alleen maar kussen. Het was vreemd, maar om de een of andere reden wilde Ilonka helemaal geen haast maken. Er was niks mis met hem en dat was een understatement. ‘Een echte heer,’ had Ilonka’s tante hem genoemd. Normaal was zo’n aanbeveling een dolksteek geweest en had ze hem als een loden baksteen laten vallen, maar nu knikte ze tevreden. Ik hoef hem niet meteen in mijn bed te hebben, realiseerde ze zich. We hebben alle tijd. Alle tijd van de wereld.

Hij had een heel speciale manier van kijken. Misschien kwam dat door zijn beroep.
‘Die Jenna,’ zei hij een keer. ‘Ze boft dat ze niet zo mooi is als jij.’
‘Hoezo?’ vroeg Ilonka.
‘Ze is niet lelijk, maar alleen iemand die echt van haar houdt, zal haar ooit beeldschoon vinden.’ Hij wreef over zijn kin. ‘Niet veel mensen halen een platina bruiloft.’
‘Heb je het over Jenna?’
‘Zeker. En jullie dochters zullen elkaars hartsvriendinnen worden.’

Bij de vijfde afspraakje, de nacht dat Ilonka speciaal ondergoed had aangetrokken omdat het er nu maar eens van moest komen, ging het nog bijna mis. Hij overhandigde haar een foto.’
‘Een knappe vrouw,’ zei Ilonka beleefd. ‘Zeker voor haar leeftijd.’ Ze tuitte haar lippen. ‘Wie is het? Je moeder?’
‘Nee, ben jij. Als je vierentachtig bent.’
Ze schold hem uit, beende woedend weg.
Hoe kon hij? Van alle idiote streken… Zodra ze buiten de draaideur stond, mepte de wind haar in het gezicht, een gure klap, die haar prompt ontnuchterde.
Hij meende het goed. En ze realiseerde zich wat voor fantastisch geschenk het eigenlijk was. Ik zal in ieder geval vierentachtig worden en nog steeds zo mooi zijn dat een dom jong gansje als ik mij ‘knap’ noemt en het nog meent ook. Ze keerde zich om, wrong zich door de draaideur die ineens traag als stroop leek. Binnen omhelsde hem.
‘Dank je,’ zei ze. ‘Dank je.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Ilonka-en-de-koetsier-van-de-Heer-der-Tijden-274522093

Ilonka en de koetsier …

Ilonka en de koetsier van de Heer der Tijden

De eerste keer dat ze hem zag was de mooie Ilonka niet meteen onder de indruk. De koetsier ratelde langs op de bok van een open koets, zo’n Landauer, die gevuld was met een wankele stapel koekoeksklokken.
Bij elke hobbelkei en bocht barsten de klokken in een luid gekoekoek uit, hoewel een aantal enkel hikte of een naargeestig gekras uitstootte. De man zong luid, een drinklied over de Moldau en een gebroken hart. Hij maakte ondanks dat geen dronken indruk.
‘Wie is dat?’ vroeg Ilonka. ‘De dorpsgek?’
Haar vriendin Jenna, die een stuk minder in de smaak viel bij de jongens en niet eens krullen van zichzelf had, zuchtte. ‘Dat is de koetsier van de Heer der Tijden. Hij zingt zo luid om de klokken te overstemmen. Zo’n grote lading trekt steevast minuten-jagers aan, of uurverslinders.’
‘Ik neem mijn woorden terug,’ snoof Ilonka. ‘Jij bent hier duidelijk de dorpsgek. Niet hij.’

Toch, nu ze zich nu van hem bewust geworden was, leek ze zijn pad elke dag, misschien wel elk uur te kruisen. Op zich was het geen lelijke kerel. Stevig gebouwd, maar beslist niet vet. En wat de reden voor zijn gezang ook was, hij leek in ieder geval goed gehumeurd.
Het soort man dat het goed zou doen als echtgenoot, dacht ze. Betrouwbaar en vriendelijk.
Niet dat Ilonka naar een echtgenoot op zoek was. Eens zou dat er waarschijnlijk wel van komen maar pas als Ilonka alle foute mannen van het dorp afgewerkt had.
Toen ze die woensdag uit het koffiehuis Graf Werner kwam, zag ze hem met zijn koets bij de gebombardeerde Nicholas kerk staan, met een sip gezicht. Een overmaatse staande klok stond vastgesjord in de landauer.
‘Lekke band?’ vroeg ze. Het was een idiote vraag, want zelfs een kleuter kon zien dat er niks mis was met de banden. Maar ja, beeldschone vrouwen hebben nu eenmaal het recht domme vragen te stellen, zeker aan koetsiers.
‘Niet meteen. De klok was een stuk dorstiger dan ik inschatte. Hij zoog alle tijd uit mijn paarden weg.’
Nu zag Ilonka dat de paarden werkelijk doodstil stonden en de wind leek ook geen vat op hun manen te hebben. Ze hadden uit barnsteen en git gesneden kunnen zijn.
‘En nu?’
‘Een beetje een probleem.’ Hij wreef over zijn kin, die je best wel wilskrachtig kon noemen. ‘Mijn eigen tijd is op. En verse seconden krijg je natuurlijk pas als de zon opkomt en de nieuwe dag uitstroomt.’
‘Neem wat van mijn tijd,’ hoorde Ilona zichzelf zeggen. ‘Ik drentel hier maar wat rond. Ik heb toch niets dringends te doen.’
‘Dat is heel vriendelijk van je.’

Het was ineens nacht. Een maan scheen door de laatst overgebleven gebrandschilderde ramen van de Nicholas kerk en in de verte begon een klok te slaan. Ilonka telde de slagen onwillekeurig: twaalf. Middernacht. What the fuck? zoals ze in Amerika zouden zeggen.
Thuis lag er een briefje op de deurmat. Het zag er nogal verkreukeld uit. Alsof iemand het verfrommeld en toen weer glad gestreken had.
‘Waar was je? Ik heb wel een uur onder de linde bij Oblomov’s staan blauwbekken.’
Dietrich. Ik zou vanavond met hem dineren en dan naar een recital in het Morena-huis gaan. Iets met liederen van Josephina Schumacher. Nu ja, ze begon toch al genoeg van hem te krijgen. Dit was een mooie manier om van hem af te komen.

‘Sorry,’ zei een stem een meter of twee boven haar. De koetsier boog zich van de bok naar haar toe. ‘Zodra je het zei. Ze waren nogal dorstig. Voor ik het wist…’
‘Dat kan iedereen overkomen,’ zei Ilonka.
Hij sprong van de bok en kwam soepel en verend neer. Bijna als een cowboy dacht ze, hoewel ze natuurlijk nooit een echte cowboy had gezien.
‘Laat me je een mok hete chocolade met rum aanbieden,’ zei hij en wreef zich in de handen. Ineens realiseerde Ilonka zich dat ze nog steeds tot op het bot verkleumd was. De kruik die het dienstmeisje klaar had gemaakt, had niets geholpen, net zo min als de bisschopswijn. Ja, hete chocolade en krakeling. Zo eentje met korrels kandij.
‘En een lekkere krakeling,’ zei hij. ‘Met korrels kandij.’
‘Hoe weet je dat ik van zulke krakelingen hou?’ vroeg ze. Had hij haar soms lopen stalken, met haar vriendinnen gekletst?
‘O, dat vertelde je me volgende week. Maar toen wist ik het natuurlijk al.’
Dat vertelde je me volgende week. Misschien had Jenna toch geen onzin gekletst?
‘Verdient het een beetje goed?’vroeg ze, wat natuurlijk een klets-vraag was. Wat mannen ook verdienden, ze hadden altijd wel genoeg om Ilonka te onthalen.
‘Ik mag niet klagen. Voor elk uur werk krijg ik er drie terug.’

Bij de tweede afspraak kusten ze. Echt alleen maar kussen. Het was vreemd, maar om de een of andere reden wilde Ilonka helemaal geen haast maken. Er was niks mis met hem en dat was een understatement. ‘Een echte heer,’ had Ilonka’s tante hem genoemd. Normaal was zo’n aanbeveling een dolksteek geweest en had ze hem als een loden baksteen laten vallen, maar nu knikte ze tevreden. Ik hoef hem niet meteen in mijn bed te hebben, realiseerde ze zich. We hebben alle tijd. Alle tijd van de wereld.

Hij had een heel speciale manier van kijken. Misschien kwam dat door zijn beroep.
‘Die Jenna,’ zei hij een keer. ‘Ze boft dat ze niet zo mooi is als jij.’
‘Hoezo?’ vroeg Ilonka.
‘Ze is niet lelijk, maar alleen iemand die echt van haar houdt, zal haar ooit beeldschoon vinden.’ Hij wreef over zijn kin. ‘Niet veel mensen halen een platina bruiloft.’
‘Heb je het over Jenna?’
‘Zeker. En jullie dochters zullen elkaars hartsvriendinnen worden.’

Bij de vijfde afspraakje, de nacht dat Ilonka speciaal ondergoed had aangetrokken omdat het er nu maar eens van moest komen, ging het nog bijna mis. Hij overhandigde haar een foto.’
‘Een knappe vrouw,’ zei Ilonka beleefd. ‘Zeker voor haar leeftijd.’ Ze tuitte haar lippen. ‘Wie is het? Je moeder?’
‘Nee, ben jij. Als je vierentachtig bent.’
Ze schold hem uit, beende woedend weg.
Hoe kon hij? Van alle idiote streken… Zodra ze buiten de draaideur stond, mepte de wind haar in het gezicht, een gure klap, die haar prompt ontnuchterde.
Hij meende het goed. En ze realiseerde zich wat voor fantastisch geschenk het eigenlijk was. Ik zal in ieder geval vierentachtig worden en nog steeds zo mooi zijn dat een dom jong gansje als ik mij ‘knap’ noemt en het nog meent ook. Ze keerde zich om, wrong zich door de draaideur die ineens traag als stroop leek. Binnen omhelsde hem.
‘Dank je,’ zei ze. ‘Dank je.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Ilonka-en-de-koetsier-van-de-Heer-der-Tijden-274522093

Een tripje met de Vliegende Hollander

Toen we onlangs de Cinque Terre in Italië […]

Lees verder...

Een tripje met de Vliegende Hollander

Toen we onlangs de Cinque Terre in Italië bezochten, werd de zee nogal onstuimig. Het was een en al rollende golven en stuivende schuimkoppen. De veerboten legden aan en weigerde zelfs maar naar het volgende dorpje over te steken.
Best wel vervelend, want het was onze laatste dag daar.
Er was echter een schipper die zijn lippen tuitte en zijn hoofd schudde over zoveel voorzichtigheid. “Noemen ze dit een storm? Dit is amper een stevighe bries! Bij Kaap den Goeden Hoop… Ala, wip aan boord, brave lieden, en ik breng ge waarheen ge maar wilt. Drie mijl voorbij de Maan, naar het Eiland van de Krijsende Maaghden of de Toren met Duizend Albatrossen.’
Mijn vrouw Josje zei dat de Toren van de Duizend Albatrossen haar wel wat leek, omdat het in geen van haar vier reisgidsen stond en dat dat vaak de meest verrassende plaatsen waren.
Het was ook mooi meegenomen dat van der Vecken een landgenoot was. We hadden eerder wat problemen met buschauffeurs en kaartjesverkopers gehad omdat we niet meer dan een half dozijn Italiaanse woorden kenden en die waarschijnlijk nog verkeerd uitspraken ook.
De Toren van de Duizend Albatrossen, tja, wat zal ik daar nu over zeggen? Het was er verbluffend luid en de albatrossenpoep lag er enkeldiep.
‘Ene boer zou er een moord voor doen,’ zei van der Vecken. ‘Met deezen mest groeien spruitjes bijkans groot gelijk pompoenen!’
Hij hield een klont guano onder Josjes neus. ‘Wat in Mevrouw’s ranseltje stoppen?’
‘Nee, sorry,’ zei Josje. ‘Onze, eh, dienstmeid haat spruitjes.’
‘Tis sonde,’ zei onze kapitein, ‘zulke stront ziet ge nooit meer.’
Na de Toren van de Duizend Albatrossen voeren we door naar de Poort van de Onderwereld waar van der Vecken deze foto schoot. Hij stapte over de reling en klotste een meter of dertig over het doodstille water voor hij tevreden met de foto was.
‘Het is een weetje,’ zei hij. ‘De meeste lieden zakken al bij de eerste stap door het oppervlak.’
Je kan Josje en mij op de achterplecht zien staan, waar we zwaaiden als de ordinaire toeristen die per slot van rekening waren.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Een-tripje-met-de-Vliegende-Holalnder-592656211

Een tripje met de Vliegende Hollander

Toen we onlangs de Cinque Terre in Italië bezochten, werd de zee nogal onstuimig. Het was een en al rollende golven en stuivende schuimkoppen. De veerboten legden aan en weigerde zelfs maar naar het volgende dorpje over te steken.
Best wel vervelend, want het was onze laatste dag daar.
Er was echter een schipper die zijn lippen tuitte en zijn hoofd schudde over zoveel voorzichtigheid. “Noemen ze dit een storm? Dit is amper een stevighe bries! Bij Kaap den Goeden Hoop… Ala, wip aan boord, brave lieden, en ik breng ge waarheen ge maar wilt. Drie mijl voorbij de Maan, naar het Eiland van de Krijsende Maaghden of de Toren met Duizend Albatrossen.’
Mijn vrouw Josje zei dat de Toren van de Duizend Albatrossen haar wel wat leek, omdat het in geen van haar vier reisgidsen stond en dat dat vaak de meest verrassende plaatsen waren.
Het was ook mooi meegenomen dat van der Vecken een landgenoot was. We hadden eerder wat problemen met buschauffeurs en kaartjesverkopers gehad omdat we niet meer dan een half dozijn Italiaanse woorden kenden en die waarschijnlijk nog verkeerd uitspraken ook.
De Toren van de Duizend Albatrossen, tja, wat zal ik daar nu over zeggen? Het was er verbluffend luid en de albatrossenpoep lag er enkeldiep.
‘Ene boer zou er een moord voor doen,’ zei van der Vecken. ‘Met deezen mest groeien spruitjes bijkans groot gelijk pompoenen!’
Hij hield een klont guano onder Josjes neus. ‘Wat in Mevrouw’s ranseltje stoppen?’
‘Nee, sorry,’ zei Josje. ‘Onze, eh, dienstmeid haat spruitjes.’
‘Tis sonde,’ zei onze kapitein, ‘zulke stront ziet ge nooit meer.’
Na de Toren van de Duizend Albatrossen voeren we door naar de Poort van de Onderwereld waar van der Vecken deze foto schoot. Hij stapte over de reling en klotste een meter of dertig over het doodstille water voor hij tevreden met de foto was.
‘Het is een weetje,’ zei hij. ‘De meeste lieden zakken al bij de eerste stap door het oppervlak.’
Je kan Josje en mij op de achterplecht zien staan, waar we zwaaiden als de ordinaire toeristen die per slot van rekening waren.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Een-tripje-met-de-Vliegende-Holalnder-592656211

De Zwarte Haan

Hoed u, o hoed u voor de Zwarte […]

Lees verder...

De Zwarte Haan

Hoed u, o hoed u voor de Zwarte Haan van het Woud met haar Duizend Gruwelijke Kuikens!

Slovenië is een werkelijk prachtig land, met grimmige kastelen en geinige dorpjes die als klompen paddenstoelen uit hoge heuveltoppen ontspruiten. Mijn vrouw Josje was mij en onze zoon Tom aan het rondrijden. Tom is al jaren van plan een rijbewijs te halen en ik begin er niet meer aan.
‘Er moet zo een prachtig uitzichtpunt opduiken,’ deelde Josje met haar beste reisleidsterstem mee. ‘Dat beweert de TomTom tenminste.”
Nu had onze elektronische wegwijzer zijn eigen ideeën over de juiste route: twee dagen eerder liet hij ons bijna laten stranden op een B-weg die besloot in een bergpad te veranderen, eentje waar zelfs gemzen hun twijfels over zouden hebben.
Tom wees. ‘Je reed net een bord met “Vidik” voorbij, Josje. Dat betekent “Mirador”. Leuke dingen, eh, om te zien,’ verduidelijkte hij. Tom studeert Internationaal Toerisme en is intussen behoorlijk meertalig.
Josje maakte een van haar gepatenteerde U-bochten en we schoten het eerste de beste zijweggetje in.
De weg ging al na de tweede bocht schuin omhoog. De auto ratelde en schudde en sleepte een stofwolk achter zich aan die niet zou misstaan in de Dakar woestijnrace.
‘Nu ja,’ zei Josje, ‘bij de autoverhuur zeiden ze dat de extra-plus verzekering alle schade dekt.’

Een man stapte uit de struiken en hief zijn hand in het universele stopteken. Hij was opvallend lang, met een gezicht als een droevig trekpaard.
‘Ik hoop dat het geen boswachter is,’ zei Josje. ‘Er stond geloof ik wel zo’n verboden-in-te-rijden bordje bij het begin.’ Ze draaide het raampje omlaag. ‘Yes, sir?’
‘Jullie gaan omhoog?’ vroeg de man in bijna verstaanbaar Engels. ‘Een prachtig uitzicht daar. Magnifiek in één woord! Maar pas op dat je de Haan niet verstoort.’
‘De haan?’ vroeg ik.
De man sprong prompt op en neer, wapperde met zijn armen en hief toen zijn hoofd naar de hemel. ‘Kukeleku!’ kraaide hij. ‘Hoed u, o hoed u voor de Zwarte Haan van het Woud met zijn Duizend Gruwelijke Kuikens!’
‘Bedankt,’ zei Josje, ‘Hartelijk bedankt,’ en draaide haar raampje dicht. ‘Nu ja, elk dorp heeft een dorpsidioot nodig zullen we maar zeggen.’

We reden door. De bomen bogen zich steeds verder over de weg en hun takken krasten over het dak tot we door een tunnel vol groene schemer reden. Kiezeltjes ratelden tegen de voorruit. Ze sloegen nog net geen sterretjes in het glas, maar het leek zo nu en dan of een peloton boswachters ons met hagel beschoot.
‘De verzekering dekt alle schade,’ mompelde Josje. ‘De verzekering dekt alle schade.’
Het klonk als een mantra, maar ze was duidelijk niet van plan om te keren.

Plotseling weken de bomen terug en krioelde de weg van de piepende kuikens. Honderden kuikens en elk kuiken was zo groot als een kerstkalkoen.
Ze sprongen op de motorkap, renden roffelend over het dak.
Josje trapte op de rem en de wagen slingerde over de weg, draaide om zijn as om ten slotte tot stilstand te komen in een wolk van donsveren.
Tom draaide zich om, tuurde door de achterruit. ‘Ze zitten nu ook achter ons en ze kijken nogal nijdig. We kunnen de raampjes beter dicht laten.’
En toen gebeurde het: een ‘kukeleku!’ dat de ramen liet rammelen, luid als de donder en recht boven ons hoofd. De Zwarte Haan van het Woud streek neer op de weg en hij leek behoorlijk uit zijn hum. ‘Verstoord’ om met onze gids te spreken.
‘Heilige Antonius!’ kreet Josje. Ze begon als een goed Katholiek meisje en hoewel we niet bijster godsdienstig zijn, zijn er zaken waar we wel in geloven.
Een geklauwde poot rukte de ruitenwissers los en trok gierende voren in het glas.
Josje gooide de wagen in zijn achteruit en trapte op het gaspedaal. Een doffe dreun klonk en het dak boven ons hoofd verboog en toonde de omtrek van een monsterachtige vogelpoot.
‘Go, go, go!’ hoorde ik Josje mompelen en we scheurden een bocht om en klommen tegen de zijkant van de holle weg op om met een bons op het karrenspoor te belanden.
De groene bomentunnel, een drietal bochten en ineens reden we weer over een geasfalteerde weg.
‘Misschien moeten we dat uitzichtpunt maar laten schieten?’ zei Tom.

‘Ik zie dat je de haan ontmoet hebt,’ zei de man van de autoverhuur. ‘Wow! Hij beet jullie bumper finaal doormidden.’ Hij grinnikte. ‘Ja, ons wild is echt wild.’
‘Is er een probleem met de schade?’ vroeg Josje. ‘Moet ik niets tekenen?’
‘Nee hoor. U nam het extra-plus pakket. Dat dekt zelfs wilde hanen.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

De Zwarte Haan

Hoed u, o hoed u voor de Zwarte Haan van het Woud met haar Duizend Gruwelijke Kuikens!

Slovenië is een werkelijk prachtig land, met grimmige kastelen en geinige dorpjes die als klompen paddenstoelen uit hoge heuveltoppen ontspruiten. Mijn vrouw Josje was mij en onze zoon Tom aan het rondrijden. Tom is al jaren van plan een rijbewijs te halen en ik begin er niet meer aan.
‘Er moet zo een prachtig uitzichtpunt opduiken,’ deelde Josje met haar beste reisleidsterstem mee. ‘Dat beweert de TomTom tenminste.”
Nu had onze elektronische wegwijzer zijn eigen ideeën over de juiste route: twee dagen eerder liet hij ons bijna laten stranden op een B-weg die besloot in een bergpad te veranderen, eentje waar zelfs gemzen hun twijfels over zouden hebben.
Tom wees. ‘Je reed net een bord met “Vidik” voorbij, Josje. Dat betekent “Mirador”. Leuke dingen, eh, om te zien,’ verduidelijkte hij. Tom studeert Internationaal Toerisme en is intussen behoorlijk meertalig.
Josje maakte een van haar gepatenteerde U-bochten en we schoten het eerste de beste zijweggetje in.
De weg ging al na de tweede bocht schuin omhoog. De auto ratelde en schudde en sleepte een stofwolk achter zich aan die niet zou misstaan in de Dakar woestijnrace.
‘Nu ja,’ zei Josje, ‘bij de autoverhuur zeiden ze dat de extra-plus verzekering alle schade dekt.’

Een man stapte uit de struiken en hief zijn hand in het universele stopteken. Hij was opvallend lang, met een gezicht als een droevig trekpaard.
‘Ik hoop dat het geen boswachter is,’ zei Josje. ‘Er stond geloof ik wel zo’n verboden-in-te-rijden bordje bij het begin.’ Ze draaide het raampje omlaag. ‘Yes, sir?’
‘Jullie gaan omhoog?’ vroeg de man in bijna verstaanbaar Engels. ‘Een prachtig uitzicht daar. Magnifiek in één woord! Maar pas op dat je de Haan niet verstoort.’
‘De haan?’ vroeg ik.
De man sprong prompt op en neer, wapperde met zijn armen en hief toen zijn hoofd naar de hemel. ‘Kukeleku!’ kraaide hij. ‘Hoed u, o hoed u voor de Zwarte Haan van het Woud met zijn Duizend Gruwelijke Kuikens!’
‘Bedankt,’ zei Josje, ‘Hartelijk bedankt,’ en draaide haar raampje dicht. ‘Nu ja, elk dorp heeft een dorpsidioot nodig zullen we maar zeggen.’

We reden door. De bomen bogen zich steeds verder over de weg en hun takken krasten over het dak tot we door een tunnel vol groene schemer reden. Kiezeltjes ratelden tegen de voorruit. Ze sloegen nog net geen sterretjes in het glas, maar het leek zo nu en dan of een peloton boswachters ons met hagel beschoot.
‘De verzekering dekt alle schade,’ mompelde Josje. ‘De verzekering dekt alle schade.’
Het klonk als een mantra, maar ze was duidelijk niet van plan om te keren.

Plotseling weken de bomen terug en krioelde de weg van de piepende kuikens. Honderden kuikens en elk kuiken was zo groot als een kerstkalkoen.
Ze sprongen op de motorkap, renden roffelend over het dak.
Josje trapte op de rem en de wagen slingerde over de weg, draaide om zijn as om ten slotte tot stilstand te komen in een wolk van donsveren.
Tom draaide zich om, tuurde door de achterruit. ‘Ze zitten nu ook achter ons en ze kijken nogal nijdig. We kunnen de raampjes beter dicht laten.’
En toen gebeurde het: een ‘kukeleku!’ dat de ramen liet rammelen, luid als de donder en recht boven ons hoofd. De Zwarte Haan van het Woud streek neer op de weg en hij leek behoorlijk uit zijn hum. ‘Verstoord’ om met onze gids te spreken.
‘Heilige Antonius!’ kreet Josje. Ze begon als een goed Katholiek meisje en hoewel we niet bijster godsdienstig zijn, zijn er zaken waar we wel in geloven.
Een geklauwde poot rukte de ruitenwissers los en trok gierende voren in het glas.
Josje gooide de wagen in zijn achteruit en trapte op het gaspedaal. Een doffe dreun klonk en het dak boven ons hoofd verboog en toonde de omtrek van een monsterachtige vogelpoot.
‘Go, go, go!’ hoorde ik Josje mompelen en we scheurden een bocht om en klommen tegen de zijkant van de holle weg op om met een bons op het karrenspoor te belanden.
De groene bomentunnel, een drietal bochten en ineens reden we weer over een geasfalteerde weg.
‘Misschien moeten we dat uitzichtpunt maar laten schieten?’ zei Tom.

‘Ik zie dat je de haan ontmoet hebt,’ zei de man van de autoverhuur. ‘Wow! Hij beet jullie bumper finaal doormidden.’ Hij grinnikte. ‘Ja, ons wild is echt wild.’
‘Is er een probleem met de schade?’ vroeg Josje. ‘Moet ik niets tekenen?’
‘Nee hoor. U nam het extra-plus pakket. Dat dekt zelfs wilde hanen.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

De Jachtpoppen

De jachtpoppen van slot Loevenstein Vandaag was het […]

Lees verder...

De Jachtpoppen

De jachtpoppen van slot Loevenstein

Vandaag was het een perfecte dag on langs de rivier te fietsen: een stralend blauwe hemel met een heerlijk koel briesje, meeuwen die door de hemel cirkelden en minstens honderd kikkers die uitbundig kwaakten in de ondergelopen uiterwaarden. Puur Zwitserleven en een god in Frankrijk kon het niet beter hebben.
We reden over de dijk en elke keer dat we een veerboot tegenkwamen, staken we de rivier over. Mijn vrouw Josje is dol op veerboten en ik heb zelf niets tegen eenvoudige genoegens.

Toen we bij slot Loevestein arriveerden, was er net zo’n country fair bezig: rijen kraampjes vol semi-antieke spullen die ik nog niet zou willen hebben als ze mij betaalden om het mee te nemen.
Een groep zangers die als vissers verkleed waren, galmden een zeemanslied over de genadeloze zee en de schandalig lage prijs van de vissen die ‘betaald werden met het leven van den arme matroos en de tranen van sien soete lief’.
‘Zeg, jongeman,’ klonk er een stem achter mij, ‘ik heb hier exact wat je zoekt.’
Nu werd ik ergens middenin de vorige eeuw geboren, in 1952 om precies te zijn, en word ik zelden meer als ‘jongeman’ aangesproken.
Toen ik mij omdraaide begreep ik waarom ik nooit meer dan een jongen in haar ogen kon zijn. Deze dame was zo oud als de hoge eikenbomen van de oprijlaan zelf . Ze had hier waarschijnlijk al achter haar kraam gestaan toen de eerste steen van het kasteel gelegd werd.
Vraag mij niet hoe ik dat wist, want er viel geen rimpel op haar gezicht te bekennen en haar dikke vlecht was glanzend zwart, maar wij fantasy-schrijvers hebben daar een soort zesde zintuig voor. De albinovleermuis die op haar schouder zat, was ook een aanwijzing die zelfs my dear Watson waarschijnlijk opgemerkt zou hebben.
Ze gebaarde naar een leunstoel waarop twee behoorlijk lelijke poppen uitgestald stonden. Of nee, ze waren daar niet uitgestald. Het was actiever: ze zaten daar. De grootste pop hield een oplichtende bol met een vaal-groene stek op haar schoot.
‘Jij verzamelt poppen,’ verklaarde de vrouw, ‘en deze twee zijn onovertroffen! Wind deze jachtpoppen op en ze kruipen de villa in van je grootste vijand, zonder de meest alerte bloedhond of waakkraai te wekken. De pop met de kanten jurk, o ja, ze heeft een dozijn holle naalden in haar naaiset en elke naald is de vers geplukte tand van een cobra. Een prikje in de halsslagader van je vijand en hij zal niet eens de kans krijgen om te schreeuwen.’
‘Sorry mevrouw,’ zei ik. ‘Ik schrijf soms over lieden die zoiets doen, maar eigenlijk liever niet. En ik verzamel absoluut geen antieke poppen.’
Ze hoorde mij niet of besloot mijn opmerking te negeren.
‘Nu dat kleintje daar, jochie, die is echt iets unieks. Hij sluipt achter zijn slachtoffer aan en verslindt zijn schaduw. Hij likt al het zwart recht van de vloer en je weet wat er met mensen gebeurd die hun schaduw verliezen.’ Ze legde een hand op mijn schouder. ‘Ik weet gewoon zeker dat je die poppen wilt hebben.’
En ineens was dat waar. Er bestond niet kostbaarders, niets verzamelbaarders in de wereld dan deze twee poppen.
‘U heeft gelijk. Wat kosten ze?’
Niet dat het er iets toe deed. Ik wilde poppen zo graag hebben dat ik bereid was elke prijs te betalen.

‘Ze hadden geen tonic meer,’ zei Josje, ‘dus ik kocht maar een cola light voor je,’ en duwde een ijskoud flesje in mijn hand. ‘Waar zit je zo naar te turen? Vertel mij nu niet dat je ineens poppen gaat verzamelen?’
Misschien was het de manier waarop ze dat zei, bijna ginnegappend: ineens wilde ik die poppen niet meer
hebben. Ik kon mij zelfs niet voorstellen dat ik ooit naar ze verlangd had.
De dame siste. ‘Hoe wist je dat, vrouw? Hoe wist je dat de enige juiste tegenspreuk ‘Ze hadden geen tonic meer, dus ik kocht maar een cola light voor je,’ was? Ben je zelf ook een heks? Een duister-elf?’
Josje keek haar aan, schudde haar hoofd lichtelijk meewarig. ‘Mijn man schrijft al zo’n veertig jaar fantasy. Ik heb wel eerder rare fans ontmoet.’
Er klonk geen donderslag en het kraampje loste ook niet in de lege lucht op maar plotseling waren de poppen rommelzooi en de vrouw volkomen gewoontjes.

Zwarte magie kan behoorlijk gevaarlijk zijn, vooral voor dromerige schrijvers. Het is daarom handig als ze een vrouw hebben die een beetje op de hoogte is.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken:  http://taisteng.deviantart.com/art/De-jachtpopppen-van-slot-Loevestein-637761567

De Jachtpoppen

De jachtpoppen van slot Loevenstein

Vandaag was het een perfecte dag on langs de rivier te fietsen: een stralend blauwe hemel met een heerlijk koel briesje, meeuwen die door de hemel cirkelden en minstens honderd kikkers die uitbundig kwaakten in de ondergelopen uiterwaarden. Puur Zwitserleven en een god in Frankrijk kon het niet beter hebben.
We reden over de dijk en elke keer dat we een veerboot tegenkwamen, staken we de rivier over. Mijn vrouw Josje is dol op veerboten en ik heb zelf niets tegen eenvoudige genoegens.

Toen we bij slot Loevestein arriveerden, was er net zo’n country fair bezig: rijen kraampjes vol semi-antieke spullen die ik nog niet zou willen hebben als ze mij betaalden om het mee te nemen.
Een groep zangers die als vissers verkleed waren, galmden een zeemanslied over de genadeloze zee en de schandalig lage prijs van de vissen die ‘betaald werden met het leven van den arme matroos en de tranen van sien soete lief’.
‘Zeg, jongeman,’ klonk er een stem achter mij, ‘ik heb hier exact wat je zoekt.’
Nu werd ik ergens middenin de vorige eeuw geboren, in 1952 om precies te zijn, en word ik zelden meer als ‘jongeman’ aangesproken.
Toen ik mij omdraaide begreep ik waarom ik nooit meer dan een jongen in haar ogen kon zijn. Deze dame was zo oud als de hoge eikenbomen van de oprijlaan zelf . Ze had hier waarschijnlijk al achter haar kraam gestaan toen de eerste steen van het kasteel gelegd werd.
Vraag mij niet hoe ik dat wist, want er viel geen rimpel op haar gezicht te bekennen en haar dikke vlecht was glanzend zwart, maar wij fantasy-schrijvers hebben daar een soort zesde zintuig voor. De albinovleermuis die op haar schouder zat, was ook een aanwijzing die zelfs my dear Watson waarschijnlijk opgemerkt zou hebben.
Ze gebaarde naar een leunstoel waarop twee behoorlijk lelijke poppen uitgestald stonden. Of nee, ze waren daar niet uitgestald. Het was actiever: ze zaten daar. De grootste pop hield een oplichtende bol met een vaal-groene stek op haar schoot.
‘Jij verzamelt poppen,’ verklaarde de vrouw, ‘en deze twee zijn onovertroffen! Wind deze jachtpoppen op en ze kruipen de villa in van je grootste vijand, zonder de meest alerte bloedhond of waakkraai te wekken. De pop met de kanten jurk, o ja, ze heeft een dozijn holle naalden in haar naaiset en elke naald is de vers geplukte tand van een cobra. Een prikje in de halsslagader van je vijand en hij zal niet eens de kans krijgen om te schreeuwen.’
‘Sorry mevrouw,’ zei ik. ‘Ik schrijf soms over lieden die zoiets doen, maar eigenlijk liever niet. En ik verzamel absoluut geen antieke poppen.’
Ze hoorde mij niet of besloot mijn opmerking te negeren.
‘Nu dat kleintje daar, jochie, die is echt iets unieks. Hij sluipt achter zijn slachtoffer aan en verslindt zijn schaduw. Hij likt al het zwart recht van de vloer en je weet wat er met mensen gebeurd die hun schaduw verliezen.’ Ze legde een hand op mijn schouder. ‘Ik weet gewoon zeker dat je die poppen wilt hebben.’
En ineens was dat waar. Er bestond niet kostbaarders, niets verzamelbaarders in de wereld dan deze twee poppen.
‘U heeft gelijk. Wat kosten ze?’
Niet dat het er iets toe deed. Ik wilde poppen zo graag hebben dat ik bereid was elke prijs te betalen.

‘Ze hadden geen tonic meer,’ zei Josje, ‘dus ik kocht maar een cola light voor je,’ en duwde een ijskoud flesje in mijn hand. ‘Waar zit je zo naar te turen? Vertel mij nu niet dat je ineens poppen gaat verzamelen?’
Misschien was het de manier waarop ze dat zei, bijna ginnegappend: ineens wilde ik die poppen niet meer
hebben. Ik kon mij zelfs niet voorstellen dat ik ooit naar ze verlangd had.
De dame siste. ‘Hoe wist je dat, vrouw? Hoe wist je dat de enige juiste tegenspreuk ‘Ze hadden geen tonic meer, dus ik kocht maar een cola light voor je,’ was? Ben je zelf ook een heks? Een duister-elf?’
Josje keek haar aan, schudde haar hoofd lichtelijk meewarig. ‘Mijn man schrijft al zo’n veertig jaar fantasy. Ik heb wel eerder rare fans ontmoet.’
Er klonk geen donderslag en het kraampje loste ook niet in de lege lucht op maar plotseling waren de poppen rommelzooi en de vrouw volkomen gewoontjes.

Zwarte magie kan behoorlijk gevaarlijk zijn, vooral voor dromerige schrijvers. Het is daarom handig als ze een vrouw hebben die een beetje op de hoogte is.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken:  http://taisteng.deviantart.com/art/De-jachtpopppen-van-slot-Loevestein-637761567

Cherubijntjes vissen vanaf Laputa

Op onze laatste dag in Madeira vertelde de […]

Lees verder...

Cherubijntjes vissen vanaf Laputa

Op onze laatste dag in Madeira vertelde de schoonmaakster ons dat Laputa, de befaamde vliegende stad, boven Funchal rondzweefde. Er waren nog kaartjes te krijgen bij de kiosk tegenover hotel Asul, voegde ze toe, mochten we zin hebben in een ritje omhoog.
Josje wierp een blik op haar horloge: ‘We hebben nog wel even voor we moeten inchecken. Als we nu niet gaan, krijgen we vast spijt.’
‘Jullie hebben alle tijd in de wereld,’ zei de dame. ‘Zolang dat geval boven de stad hangt, zijn alle vluchten afgelast.’

Nu bleken de kaartjes allesbehalve goedkoop en ze hadden ons ook wel mogen vertellen dat de enige route via ballon was. Een ballon die nog het meest op een lappendeken leek dankzij al de plakkers en dichtgenaaide scheuren. Bovendien vonden ze een reling om het mandje overbodig.
Ik beweer wel dat ik geen last van hoogtevrees heb maar dat is een vuile leugen. Ik klemde mijn kaken op elkaar toen de ballonman de kabel loshaakte en we pijlsnel omhoog wiebelde.
Halverwege doken de eerste de eerste reuzenalbatrossen op. Ze cirkelden om de ballon en de blik in hun gele glitterogen beviel mij allerminst.
‘Waar zijn ze op uit?’ vroeg ik de bestuurder. ‘Hadden wat gedroogde spierinkjes mee moeten nemen?’
De ballonman grinnikte: dit was duidelijk een vraag die alleen een domme toerist zou stellen.
‘Een reuzenalbatros die spierinkjes eet?’ Het gegrinnik ging in een onsympathieke schaterlach over. ‘Hi ho haha! Nee, nee, signor, die krengen hebben een bloedhekel aan vis. Ze hopen gewoon dat we lek raken.’ Hij gebaarde naar de rondcirkelende vogels. ‘Soms proberen ze een duikvlucht om een gat in de ballon te klauwen.’ Hij ritste zijn aktetas open en schoof een nieuw magazijn in zijn Uzi. ‘Daarom heb ik deze vriend altijd onder handbereik.’
‘Dat is een hele geruststelling,’ zei ik.

Laputa leek absoluut niet op even fameuze steden als Wenen of Boedapest. Er was amper iets versierd en zelfs hun enige kerk was uit balsahout en beschilderd piepschuim opgetrokken. Eigenlijk zag het er er allemaal een beetje armoedig uit, maar ik kon mij voorstellen dat bakstenen en cement nogal prijzig zijn als je ze per ballon moet aanvoeren.

Op het uitkijkplatform van de Maria-van-de-Barmhartige-Pelikanen kapel ontmoetten we een sportvisser. De naam was Bill Waynes uit Oklahoma , zoals hij ons prompt vertelde. Hij haalde net zijn lijn binnen.
‘Wat hoop je te vangen, Bill?’ vroeg ik. ‘Zwaluwen soms?’
Het was niet eens zo’n onzinnige vraag. We zaten zeker vier mijl hoog en de zee leek weinig meer dan een mistige cirkel. Geen vislijn kon ooit lang genoeg wezen om het water te halen.
‘Geen vogels, mister,’ was zijn antwoord. ‘Engelen. Om meer precies te zijn, cherubijntjes.’ Hij duwde mij zijn hengel in handen. ‘Wil je het eens proberen?’
‘Yes!’ riep Josje. ‘Sla een engel voor mij aan de haak, Teng!’ Ze wendde zich tot de visser. ‘Mijn moeder verzamelt ze weet u.’
‘Levende engelen? Dan moet je moeder een allemachtig dappere vrouw zijn. (A hell of a tough lady.)
Ik had het hart niet om hem te vertellen dat de engeltjes van mijn schoonmoeder uitsluitend van porselein en glas waren.
Ik voelde vrijwel meteen een licht rukje. Alsof er iets aan het aas knabbelde.
‘Blijf de lijn binnenhalen,’ zei Bill. ‘Ja, goed zo. Kwispel maar wat met het uiteinde. Dan hou je ze nieuwsgierig.’
‘Wat gebruikte je als aas?’ vroeg ik. ‘Fondanten suikerbeestjes?’
Op alle plaatjes en in de kerken zagen cherubijntjes eruit als allemachtig weldoorvoede kleuters.
‘Nah,’ zei Bill, ‘daar trappen ze niet meer in.’ Hij leunde over balustrade. ‘Daar heb je hem.’ Hij deinsde terug. ‘Sheet! Dat is geen engel…’
Het ding dat met een bons op de uitkijktoren landde, had veren maar daar hield elke gelijkenis met cherubijntjes wel mee op. Deze veren waren zo zwart als pek en vol weerhaken. Uit de muil droop een groen gif dat zich sissend de tegels inbeet. Dit was een muil waaruit zeker nooit iets geklonken had dat ook maar vagelijk op een psalm leek.
‘Ik stel voor dat we keihard wegrennen,’ zei Bill en hij was de eerste die de ingang van de wenteltrap bereikte.
Ik smakte de deur dicht in het gezicht van de schuimbekkende demon en schoof de grendels dicht. Het waren dikke staven staal en ze gleden verrassend soepel in de ringen.
De demon bonsde op de deur. ‘Wilt u alsjeblieft naar buiten komen? Laat mij uw hart uit de borstkas rukken en uw hoofd plat stampen.’
‘Het moet een goed opgevoede demon zijn,’ zei Josje.’ Hoorde je dat? Hij zei “alsjeblieft”.’
Toen we uit de uitgang stommelden, zag ik Josje haar rugzakje openritsen. Ze glimlachte als een kat die net een kanarie verschalkt had zoals Bill zou zeggen. ‘Ik kreeg een van zijn veren te pakken! Mijn moeder zal er zo blij mee zijn!’
‘Maar dat was geen engel!’ protesteerde ik.
‘Alle demonen begonnen als engel. Een gevallen engel is nog steeds een engel.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Cherubijntjes-vissen-vanaf-Laputa-640787128

Cherubijntjes vissen vanaf Laputa

Op onze laatste dag in Madeira vertelde de schoonmaakster ons dat Laputa, de befaamde vliegende stad, boven Funchal rondzweefde. Er waren nog kaartjes te krijgen bij de kiosk tegenover hotel Asul, voegde ze toe, mochten we zin hebben in een ritje omhoog.
Josje wierp een blik op haar horloge: ‘We hebben nog wel even voor we moeten inchecken. Als we nu niet gaan, krijgen we vast spijt.’
‘Jullie hebben alle tijd in de wereld,’ zei de dame. ‘Zolang dat geval boven de stad hangt, zijn alle vluchten afgelast.’

Nu bleken de kaartjes allesbehalve goedkoop en ze hadden ons ook wel mogen vertellen dat de enige route via ballon was. Een ballon die nog het meest op een lappendeken leek dankzij al de plakkers en dichtgenaaide scheuren. Bovendien vonden ze een reling om het mandje overbodig.
Ik beweer wel dat ik geen last van hoogtevrees heb maar dat is een vuile leugen. Ik klemde mijn kaken op elkaar toen de ballonman de kabel loshaakte en we pijlsnel omhoog wiebelde.
Halverwege doken de eerste de eerste reuzenalbatrossen op. Ze cirkelden om de ballon en de blik in hun gele glitterogen beviel mij allerminst.
‘Waar zijn ze op uit?’ vroeg ik de bestuurder. ‘Hadden wat gedroogde spierinkjes mee moeten nemen?’
De ballonman grinnikte: dit was duidelijk een vraag die alleen een domme toerist zou stellen.
‘Een reuzenalbatros die spierinkjes eet?’ Het gegrinnik ging in een onsympathieke schaterlach over. ‘Hi ho haha! Nee, nee, signor, die krengen hebben een bloedhekel aan vis. Ze hopen gewoon dat we lek raken.’ Hij gebaarde naar de rondcirkelende vogels. ‘Soms proberen ze een duikvlucht om een gat in de ballon te klauwen.’ Hij ritste zijn aktetas open en schoof een nieuw magazijn in zijn Uzi. ‘Daarom heb ik deze vriend altijd onder handbereik.’
‘Dat is een hele geruststelling,’ zei ik.

Laputa leek absoluut niet op even fameuze steden als Wenen of Boedapest. Er was amper iets versierd en zelfs hun enige kerk was uit balsahout en beschilderd piepschuim opgetrokken. Eigenlijk zag het er er allemaal een beetje armoedig uit, maar ik kon mij voorstellen dat bakstenen en cement nogal prijzig zijn als je ze per ballon moet aanvoeren.

Op het uitkijkplatform van de Maria-van-de-Barmhartige-Pelikanen kapel ontmoetten we een sportvisser. De naam was Bill Waynes uit Oklahoma , zoals hij ons prompt vertelde. Hij haalde net zijn lijn binnen.
‘Wat hoop je te vangen, Bill?’ vroeg ik. ‘Zwaluwen soms?’
Het was niet eens zo’n onzinnige vraag. We zaten zeker vier mijl hoog en de zee leek weinig meer dan een mistige cirkel. Geen vislijn kon ooit lang genoeg wezen om het water te halen.
‘Geen vogels, mister,’ was zijn antwoord. ‘Engelen. Om meer precies te zijn, cherubijntjes.’ Hij duwde mij zijn hengel in handen. ‘Wil je het eens proberen?’
‘Yes!’ riep Josje. ‘Sla een engel voor mij aan de haak, Teng!’ Ze wendde zich tot de visser. ‘Mijn moeder verzamelt ze weet u.’
‘Levende engelen? Dan moet je moeder een allemachtig dappere vrouw zijn. (A hell of a tough lady.)
Ik had het hart niet om hem te vertellen dat de engeltjes van mijn schoonmoeder uitsluitend van porselein en glas waren.
Ik voelde vrijwel meteen een licht rukje. Alsof er iets aan het aas knabbelde.
‘Blijf de lijn binnenhalen,’ zei Bill. ‘Ja, goed zo. Kwispel maar wat met het uiteinde. Dan hou je ze nieuwsgierig.’
‘Wat gebruikte je als aas?’ vroeg ik. ‘Fondanten suikerbeestjes?’
Op alle plaatjes en in de kerken zagen cherubijntjes eruit als allemachtig weldoorvoede kleuters.
‘Nah,’ zei Bill, ‘daar trappen ze niet meer in.’ Hij leunde over balustrade. ‘Daar heb je hem.’ Hij deinsde terug. ‘Sheet! Dat is geen engel…’
Het ding dat met een bons op de uitkijktoren landde, had veren maar daar hield elke gelijkenis met cherubijntjes wel mee op. Deze veren waren zo zwart als pek en vol weerhaken. Uit de muil droop een groen gif dat zich sissend de tegels inbeet. Dit was een muil waaruit zeker nooit iets geklonken had dat ook maar vagelijk op een psalm leek.
‘Ik stel voor dat we keihard wegrennen,’ zei Bill en hij was de eerste die de ingang van de wenteltrap bereikte.
Ik smakte de deur dicht in het gezicht van de schuimbekkende demon en schoof de grendels dicht. Het waren dikke staven staal en ze gleden verrassend soepel in de ringen.
De demon bonsde op de deur. ‘Wilt u alsjeblieft naar buiten komen? Laat mij uw hart uit de borstkas rukken en uw hoofd plat stampen.’
‘Het moet een goed opgevoede demon zijn,’ zei Josje.’ Hoorde je dat? Hij zei “alsjeblieft”.’
Toen we uit de uitgang stommelden, zag ik Josje haar rugzakje openritsen. Ze glimlachte als een kat die net een kanarie verschalkt had zoals Bill zou zeggen. ‘Ik kreeg een van zijn veren te pakken! Mijn moeder zal er zo blij mee zijn!’
‘Maar dat was geen engel!’ protesteerde ik.
‘Alle demonen begonnen als engel. Een gevallen engel is nog steeds een engel.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Cherubijntjes-vissen-vanaf-Laputa-640787128

Slot Detholm

Slot Detholm en de eeuwigdurende zonsondergang ‘De bar […]

Lees verder...

Slot Detholm

Slot Detholm en de eeuwigdurende zonsondergang

‘De bar van Slot Detholm,’ las mijn vrouw Josje van de site voor, ‘werd destijds regelmatig bezocht door Elric, de albino-prins van Melnibone. Hij moest zijn zielenverslindende zwaard Stormbrenger dan wel bij de garderobe afgeven voor ze hem zelfs maar een Martini in wilde schenken. Langs de wanden hingen namelijk tere gobelins die uit de vleugels van nachtmotten en manestralen geweven waren, een materiaal waaruit bloed notoir lastig te verwijderen valt.’
Ze keek op. ‘Heb je ooit van Elric van Melnibone gehoord?’
‘Ja hoor,’ zei ik. ‘Hij was het soort held dat al zijn vrienden en familie vermoordde en vervolgens melancholieke gedichten proclameerde vanaf een marmeren balkon. Niet dat hij er dan echt spijt van had. Een soort Saddam Hossein dus, maar dan met gedichten.’
‘Maar dat soort prinsen heeft over het algemeen wel een goede smaak,’ zei Josje, ‘en de kamer is best goedkoop. Zestien koperen thalers per nacht.’ Ze tikte de calculator in de rechtbovenhoek van de site aan. ‘Dat is nog geen negentien euro! Bovendien moest hij zijn zwaard bij de garderobe afgeven. Als het onveilig was, dan stond er wel een negatief reisadvies bij.’
‘Wat is dat eigenlijk voor site?’ vroeg ik.
‘Het heet “Rechtsaf bij volle maan, voor mensen die van anders houden.” Volgens mij zei Floortje Dessing er ook iets over in Drie op Reis.’ Haar vingers dansten over het toetsenbord en er klonk een ping!. ‘Mooi zo. Ik heb een kamer geboekt bij booking.com voor vier nachten en er is een regelrechte vlucht vanaf Eindhoven Airport.

Eigenlijk stond er niet zo bijster veel op de site, op het verhaal van Elric en een bon voor een kroes drakenbloed die je kon uitprinten na. Het slot in kwestie scheen aan de uiterste grens van het Imperium van de Eindeloze Zonsondergang te liggen. Klikken op het bijgevoegde Google kaartje leverde enkel een leeg vierkantje op.

Na het vliegtuig staken we over met de veerboot. Het bleek een Russische ferry te zijn en Google Translate vertelde ons dat al die rode sjabloon letters op de romp AFGEKEURD betekenden. Dat stomme vertaalprogramma werkte duidelijk weer eens niet.

‘Ligt het aan mij of is die zon de laatste twee uur nog geen centimeter gezakt?’ vroeg Josje een uur later bij de reling. ‘Niet dat ik iets tegen zonsondergangen heb.’
En even later: ‘Het was toch niet van Floortje maar hier.’ Ze opende haar REISGIDS VOOR MOEILIJKE LANDEN. “Ik boek nooit meer een hotel bij die idioten van Rechtsaf bij volle maan,” schreef de auteur, “ook al word ik honderd!”‘ Ze knikte. ‘Het zal vast wel weer meevallen. Ik wed dat het net is als met die hond laatst. Die beet inderdaad alleen maar nare kleuters zoals zijn baasje zei.’

Onze kamer met uitzicht bleek helemaal bovenin de centrale toren te liggen en bovendien nestelden er een half dozijn uilen op overkapping van ons hemelbed, iets dat booking.com beslist niet vermeld had.
De wenteltrap telde precies 685 treden zodat we de volgende keer toch de draak maar namen.

‘De krijsende geest van de gewurgde gravin was op zijn zachtst gezegd irritant,’ schreef Josje later op hun site, ‘en mijn Oropax hielp amper. Zij gilde nog luider dan mijn echtgenoot kan snurken en dat wil wat zeggen. Ik vond bovendien een schorpioen in mijn regenlaarzen, niet een, maar wel drie keer!
Die rauwe haai gewikkeld in gedroogd kwallenvel was waarschijnlijk onze eigen fout: je moet never nooit sushi bestellen in een restaurant dat zo overduidelijk duidelijk niet Japans was.
Jullie eeuwigdurende zonsondergang zag er trouwens prachtig uit vanaf ons balkon en het ritje op de zeeluipaarden was ook leuk.
Een van de andere gasten probeerde die van ons een vis te voeren en het zeeluipaard beet twee van haar vingers af, samen met de makreel. Iedereen moest daar hard om lachen.
Al met al geeft ik het slot Detholm een zeven, al is het geen oord om met kleine kinderen te bezoeken. Het animatie team liet de kleuters van het dak springen met parachutes die niet allemaal even vakkundig opgevouwen waren en bij de waterpolowedstrijd beten de haaien de ballen steeds lek.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Slot-Detholm-en-de-eeuwigdurende-zonsondergang-641049159

 

Slot Detholm

Slot Detholm en de eeuwigdurende zonsondergang

‘De bar van Slot Detholm,’ las mijn vrouw Josje van de site voor, ‘werd destijds regelmatig bezocht door Elric, de albino-prins van Melnibone. Hij moest zijn zielenverslindende zwaard Stormbrenger dan wel bij de garderobe afgeven voor ze hem zelfs maar een Martini in wilde schenken. Langs de wanden hingen namelijk tere gobelins die uit de vleugels van nachtmotten en manestralen geweven waren, een materiaal waaruit bloed notoir lastig te verwijderen valt.’
Ze keek op. ‘Heb je ooit van Elric van Melnibone gehoord?’
‘Ja hoor,’ zei ik. ‘Hij was het soort held dat al zijn vrienden en familie vermoordde en vervolgens melancholieke gedichten proclameerde vanaf een marmeren balkon. Niet dat hij er dan echt spijt van had. Een soort Saddam Hossein dus, maar dan met gedichten.’
‘Maar dat soort prinsen heeft over het algemeen wel een goede smaak,’ zei Josje, ‘en de kamer is best goedkoop. Zestien koperen thalers per nacht.’ Ze tikte de calculator in de rechtbovenhoek van de site aan. ‘Dat is nog geen negentien euro! Bovendien moest hij zijn zwaard bij de garderobe afgeven. Als het onveilig was, dan stond er wel een negatief reisadvies bij.’
‘Wat is dat eigenlijk voor site?’ vroeg ik.
‘Het heet “Rechtsaf bij volle maan, voor mensen die van anders houden.” Volgens mij zei Floortje Dessing er ook iets over in Drie op Reis.’ Haar vingers dansten over het toetsenbord en er klonk een ping!. ‘Mooi zo. Ik heb een kamer geboekt bij booking.com voor vier nachten en er is een regelrechte vlucht vanaf Eindhoven Airport.

Eigenlijk stond er niet zo bijster veel op de site, op het verhaal van Elric en een bon voor een kroes drakenbloed die je kon uitprinten na. Het slot in kwestie scheen aan de uiterste grens van het Imperium van de Eindeloze Zonsondergang te liggen. Klikken op het bijgevoegde Google kaartje leverde enkel een leeg vierkantje op.

Na het vliegtuig staken we over met de veerboot. Het bleek een Russische ferry te zijn en Google Translate vertelde ons dat al die rode sjabloon letters op de romp AFGEKEURD betekenden. Dat stomme vertaalprogramma werkte duidelijk weer eens niet.

‘Ligt het aan mij of is die zon de laatste twee uur nog geen centimeter gezakt?’ vroeg Josje een uur later bij de reling. ‘Niet dat ik iets tegen zonsondergangen heb.’
En even later: ‘Het was toch niet van Floortje maar hier.’ Ze opende haar REISGIDS VOOR MOEILIJKE LANDEN. “Ik boek nooit meer een hotel bij die idioten van Rechtsaf bij volle maan,” schreef de auteur, “ook al word ik honderd!”‘ Ze knikte. ‘Het zal vast wel weer meevallen. Ik wed dat het net is als met die hond laatst. Die beet inderdaad alleen maar nare kleuters zoals zijn baasje zei.’

Onze kamer met uitzicht bleek helemaal bovenin de centrale toren te liggen en bovendien nestelden er een half dozijn uilen op overkapping van ons hemelbed, iets dat booking.com beslist niet vermeld had.
De wenteltrap telde precies 685 treden zodat we de volgende keer toch de draak maar namen.

‘De krijsende geest van de gewurgde gravin was op zijn zachtst gezegd irritant,’ schreef Josje later op hun site, ‘en mijn Oropax hielp amper. Zij gilde nog luider dan mijn echtgenoot kan snurken en dat wil wat zeggen. Ik vond bovendien een schorpioen in mijn regenlaarzen, niet een, maar wel drie keer!
Die rauwe haai gewikkeld in gedroogd kwallenvel was waarschijnlijk onze eigen fout: je moet never nooit sushi bestellen in een restaurant dat zo overduidelijk duidelijk niet Japans was.
Jullie eeuwigdurende zonsondergang zag er trouwens prachtig uit vanaf ons balkon en het ritje op de zeeluipaarden was ook leuk.
Een van de andere gasten probeerde die van ons een vis te voeren en het zeeluipaard beet twee van haar vingers af, samen met de makreel. Iedereen moest daar hard om lachen.
Al met al geeft ik het slot Detholm een zeven, al is het geen oord om met kleine kinderen te bezoeken. Het animatie team liet de kleuters van het dak springen met parachutes die niet allemaal even vakkundig opgevouwen waren en bij de waterpolowedstrijd beten de haaien de ballen steeds lek.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Slot-Detholm-en-de-eeuwigdurende-zonsondergang-641049159

 

Met de kids naar het Rheingold

Een kiekje uit de tijd dat mijn kinderen […]

Lees verder...

Met de kids naar het Rheingold

Een kiekje uit de tijd dat mijn kinderen nog een stuk jonger waren.
Het heeft voordelen als je een fantasyschrijver bent die een heel stel romans over de Noorse goden geschreven heeft. Wodan bijvoorbeeld vond het prima dat we langskwamen om een blik op het fameuze Rheingold te werpen.
Dat niet alleen, maar mijn stoere dochter Tanja mocht Siegfrieds eigen zwaard rondzwaaien, wat toch een stuk spannender is dan zoiets te doen met de houten zwaardjes die ik voor haar gemaakt had, hoe mooi beschilderd ze ook waren.
Mijn zoon Tom zat toen tot over zijn oren in de muziek, met een elektrische gitaar, een didgeridoo en diverse rare fluitjes. Als ik door het huis liep, hoorde ik altijd wel een gitaar tokkelen of het hese getoeter van een tin whistle. Voor mij was dat de soundtrack van huiselijk geluk.
De god Heimdall duwde hem de Gjallarhorn in de hand.
‘Blaas, mijn onverschrokken schildknaap!’ spoorde hij Tom aan. ‘Als de Gjallerhoorn galmt, hoor je het in alle Negen Werelden!’
Nu had Tom de leeftijd dat je een groep als Rammstein of Led Zeppelin eigenlijk veel te zacht vindt. Tom blies dus zijn wangen zo bol als die van een brulkikker en toen kwam er zacht piepje, meer een hikje dan een woeste mastodontengetoeter.
‘Prima!’ lachte Heimdal. ‘Weet je wat er gebeurt als je op de Gjallarhoorn blaast?’
Tom schudde zijn hoofd.
‘Dan vergaat de wereld, jongen! Wolven verslinden de maan en de zon en alle rivieren kleuren rood van het bloed!’
Tom keek lichtelijk beteuterd.
‘Ik maakte maar een grapje,’ zei de god. ‘Je moet heel wat harder op de hoorn blazen voor de Götterdämmerung begint.’
Daarna was Brunhilde aan de beurt en ze plukte een hangertje uit de fonkelende berg goud en reikte het Josje aan. Het had de vorm van een draakje, zo perfect als enkel een bijziende dwerg het kan maken, met elke schub zichtbaar en zelfs een minuscuul penisje.
‘Draag dit om je nek en als je echtgenoot je ooit ontrouw is, dan zal Fáfnir ontwaken en hem verslinden tot de laatste teennagel.’
‘Dat is nu echt een handig presentje,’ zei Josje en klikte het draakje vast aan haar ketting met trollenkralen.
Ik vertel liever niet wat Loki, de god der bedriegers en schavuiten mij gaf, maar recensenten die mijn boeken afkraken hebben nogal eens de neiging om wauwelend in het gekkenhuis te belanden. De lui die geluk hebben tenminste.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Met-de-kids-naar-het-Rheingold-641973894

Met de kids naar het Rheingold

Een kiekje uit de tijd dat mijn kinderen nog een stuk jonger waren.
Het heeft voordelen als je een fantasyschrijver bent die een heel stel romans over de Noorse goden geschreven heeft. Wodan bijvoorbeeld vond het prima dat we langskwamen om een blik op het fameuze Rheingold te werpen.
Dat niet alleen, maar mijn stoere dochter Tanja mocht Siegfrieds eigen zwaard rondzwaaien, wat toch een stuk spannender is dan zoiets te doen met de houten zwaardjes die ik voor haar gemaakt had, hoe mooi beschilderd ze ook waren.
Mijn zoon Tom zat toen tot over zijn oren in de muziek, met een elektrische gitaar, een didgeridoo en diverse rare fluitjes. Als ik door het huis liep, hoorde ik altijd wel een gitaar tokkelen of het hese getoeter van een tin whistle. Voor mij was dat de soundtrack van huiselijk geluk.
De god Heimdall duwde hem de Gjallarhorn in de hand.
‘Blaas, mijn onverschrokken schildknaap!’ spoorde hij Tom aan. ‘Als de Gjallerhoorn galmt, hoor je het in alle Negen Werelden!’
Nu had Tom de leeftijd dat je een groep als Rammstein of Led Zeppelin eigenlijk veel te zacht vindt. Tom blies dus zijn wangen zo bol als die van een brulkikker en toen kwam er zacht piepje, meer een hikje dan een woeste mastodontengetoeter.
‘Prima!’ lachte Heimdal. ‘Weet je wat er gebeurt als je op de Gjallarhoorn blaast?’
Tom schudde zijn hoofd.
‘Dan vergaat de wereld, jongen! Wolven verslinden de maan en de zon en alle rivieren kleuren rood van het bloed!’
Tom keek lichtelijk beteuterd.
‘Ik maakte maar een grapje,’ zei de god. ‘Je moet heel wat harder op de hoorn blazen voor de Götterdämmerung begint.’
Daarna was Brunhilde aan de beurt en ze plukte een hangertje uit de fonkelende berg goud en reikte het Josje aan. Het had de vorm van een draakje, zo perfect als enkel een bijziende dwerg het kan maken, met elke schub zichtbaar en zelfs een minuscuul penisje.
‘Draag dit om je nek en als je echtgenoot je ooit ontrouw is, dan zal Fáfnir ontwaken en hem verslinden tot de laatste teennagel.’
‘Dat is nu echt een handig presentje,’ zei Josje en klikte het draakje vast aan haar ketting met trollenkralen.
Ik vertel liever niet wat Loki, de god der bedriegers en schavuiten mij gaf, maar recensenten die mijn boeken afkraken hebben nogal eens de neiging om wauwelend in het gekkenhuis te belanden. De lui die geluk hebben tenminste.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Met-de-kids-naar-het-Rheingold-641973894

Eindstation Atlantis

Je kunt zo een Easyjet ticket scoren voor […]

Lees verder...

Eindstation Atlantis

Je kunt zo een Easyjet ticket scoren voor Berlijn of Londen. Vijf tot twintig euro als je het een beetje slim aanpakt en je koffer thuislaat. Zelfs Helsinki of Novgorod lukt nog wel, al wordt dat gewoonlijk wat prijziger.
Maar Poseidonis? Waar lag Poseidonis in hemelsnaam?
Rico staarde naar Leonora’s whatsappje op zijn iPhone.
‘Ontmoet mij om half acht op perron 6 van Poseidonis CS,’ gevolgd door: ‘marmeren zuilen en vergulde beelden.’ Om te besluiten met: ‘Ik (hartje, hartje, hartje) van je!!!.’
Vrij vertaald: Ik hou heel erg van je.
Leonora was nooit zo ver gegaan. ‘Ik vind je best wel aardig en je bent altijd welkom als je maar eerst even van te voren belt,’ kun je moeilijk een hartstochtelijke liefdesverklaring noemen.
Nee, drie hartjes en ‘ontmoet mij’ was duidelijke een test en waarschijnlijk een laatste. Als ik om half acht niet op dat idiote station stond, kan ik het verder wel schudden.
‘Je ziet me daar,’ mailde hij terug.
Leonora studeerde Vrijetijdskunde en woonde op een zolderkamer aan het Havik, eentje met een plat dak waarop vlinderplanten bloeiden en windgongen tinkelden.
‘Je bent leuk en er is niks mis met je als man,’ had ze hem een keer verteld, ‘maar je heb zo weinig fantasie. Als je droomt, is het over een missen van je bus of dat je op het Idols podium staat en Gordon je een kekke rapper noemt. Pindakaas en roti-kip-verzinsels.’
Leonora zelf geloofde in alles: het monster van Loch Ness, helende edelstenen, vliegende schotels en Atlantis.
Wacht: Atlantis. Hij googelde ‘Poseidonis’ en hij had gelijk; Poseidonis was de hoofdstad van Atlantis.
Fuck! was veel te zacht uitgedrukt. Atlantis bestond niet en je kon net zo min een kaartje voor Poseidonis kopen als eentje naar Luilekkerland of Zweinstein.
Nee, dat is de verkeerde houding. Geloof voor een keer net zo hard als Leonora. Als ik een blinkende stip in de hemel zie, denk dan niet meteen: daar gaat lijnvliegtuig. Het kan ook best een zilveren draak zijn of desnoods een vliegende schotel van Venus.
Ontmoet mij op perron 6, zei ze. De trein dus.

Op station Schothorst stapte hij in de eerstvolgende trein zonder op de vertrekborden te kijken. Naar een onbestaand oord was iedere richting immers de juiste?
Uitkijken mocht. Een bos gleed langs: de top van een kasteeltoren stak boven de boomtoppen uit.
‘Daar woonde dus een mensenetende reus,’ zei hij hardop, ‘en het bos zit vast bomvol kabouters.’ Hij kon Leonora bijna bemoedigend zien knikken en gelukkig was de cabine verder leeg.
Iets kleins schoot in de struiken weg: geen dier want het liep rechtop en droeg een rood mutsje. Hoe bizar ook: het moest zo’n ontsnapt orgeldraaiersaapje zijn. Misschien hadden ze die nog in Polen of Bulgarije?
Zijn iPhone trilde, nijdig leek het wel.
‘Het is een kabouter, dommerd!’ zei het berichtje en de smiley pinkte een traantje weg.
‘Goed,’ zei Rico. ‘een kabouter en zondag kun je er eenhoorns voeren.’
‘De volgende halte is Deventer,’ melde het scherm. ‘Hier kunt u overstappen voor Enschede, Kampen en Shangri-la.’ De laatste naam flikkerde en veranderde in Hengelo.
Rico balde zijn vuisten en kneep zijn ogen dicht. Toen hij ze opende, was Hengelo verdwenen en stond er weer Shangri-la.
‘Het volgende station is….’ begon de luidspreker en eindigde in eens pruttelend gezoem.
Toen hij uit het raam keek waren de bossen terug, deze keer met de silhouetten van spitse bergen langs de horizon. Het konden natuurlijk ook wolken zijn.
‘Nee, bergen! Spitse bergen vol ijs en gletsjers en daar woont de Verschrikkelijke Sneeuwman.’
Toen de Railway-catering langskwam, verkocht het meisje hete mede, knoflook tegen vampiers en een opgeladen powerbank voor zijn smartphone.
Rico was duidelijk op de goede weg.

Om kwart over zeven denderde de trein de onderzeese tunnel vanaf Porto uit en reden ze het hoofdstation van Atlantis binnen.
‘Poseidonis’, meldden de borden en dat was meteen de enige leesbare tekst.
Dat kon kloppen: volgens Google spreken ze daar antiek Grieks. Gelukkig stond dat in zijn vertaal app.
Het station zeg er onverwacht rommelig uit: nergens de marmeren zuilen of vergulde beelden waarover Leonora gemailed had.
Nu ja, stations lagen vaak aan de rafelranden van de stad of in wijken die eens gonsden van de industrie en nu tot treurige krachtwijken afgezakt waren. Leonora zag de wereld veel te positief, veel te liefjes. Hij stelde zich een immense shanty town voor buiten het station, vol drugsdealers en jeugdbendes, horden grommende straathonden. In de bloempotten zouden enkel distels en brandnetels groeien.
Poseidonis was een wereldstad: als er kleurige tempels en stadsparken vol flanerende flamingo’s waren dan hoogstens in het toeristische centrum.

Perron zes had maar een enkele bank en die was leeg op een tweetal plastic boodschappentassen na.
Hij wierp een blik op de inhoud; zakken chips en een stokbrood, een six-pack met Wiekse Witte en een fles Ame.
Hij fronste: Ame was was Leonora’s favoriete drankje en hijzelf dronk het liefst Wiekse Witte. En daar: plastic doosjes met hummus en olijven, chorizoworstjes.
Zijn mobieltje ging over en er wipte een nieuw mailtje omhoog:
‘Waar ben je? Ik zit op je te wachten met allemaal lekkers en de trein stopte net maar jij stapte niet uit.’
Het scherm van zijn mobieltje werd prompt zwart.
Ik had een powerbank moeten kopen bij dat meisje, ging het door hem heen. Niet dat het zou helpen. Hij kon zijn geliefde kristalhelder voor zich zien maar dit was het eindstation en veel te laat om in iets nieuws te geloven. Leonora zag ongetwijfeld marmeren tempels met hoge fonteinen door de brede ramen van het station en de kraaien op haar vergulde dakbalken zongen als nachtegalen.
Ze waren allebei in Atlantis maar het was niet hetzelfde Atlantis.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

Eindstation Atlantis

Je kunt zo een Easyjet ticket scoren voor Berlijn of Londen. Vijf tot twintig euro als je het een beetje slim aanpakt en je koffer thuislaat. Zelfs Helsinki of Novgorod lukt nog wel, al wordt dat gewoonlijk wat prijziger.
Maar Poseidonis? Waar lag Poseidonis in hemelsnaam?
Rico staarde naar Leonora’s whatsappje op zijn iPhone.
‘Ontmoet mij om half acht op perron 6 van Poseidonis CS,’ gevolgd door: ‘marmeren zuilen en vergulde beelden.’ Om te besluiten met: ‘Ik (hartje, hartje, hartje) van je!!!.’
Vrij vertaald: Ik hou heel erg van je.
Leonora was nooit zo ver gegaan. ‘Ik vind je best wel aardig en je bent altijd welkom als je maar eerst even van te voren belt,’ kun je moeilijk een hartstochtelijke liefdesverklaring noemen.
Nee, drie hartjes en ‘ontmoet mij’ was duidelijke een test en waarschijnlijk een laatste. Als ik om half acht niet op dat idiote station stond, kan ik het verder wel schudden.
‘Je ziet me daar,’ mailde hij terug.
Leonora studeerde Vrijetijdskunde en woonde op een zolderkamer aan het Havik, eentje met een plat dak waarop vlinderplanten bloeiden en windgongen tinkelden.
‘Je bent leuk en er is niks mis met je als man,’ had ze hem een keer verteld, ‘maar je heb zo weinig fantasie. Als je droomt, is het over een missen van je bus of dat je op het Idols podium staat en Gordon je een kekke rapper noemt. Pindakaas en roti-kip-verzinsels.’
Leonora zelf geloofde in alles: het monster van Loch Ness, helende edelstenen, vliegende schotels en Atlantis.
Wacht: Atlantis. Hij googelde ‘Poseidonis’ en hij had gelijk; Poseidonis was de hoofdstad van Atlantis.
Fuck! was veel te zacht uitgedrukt. Atlantis bestond niet en je kon net zo min een kaartje voor Poseidonis kopen als eentje naar Luilekkerland of Zweinstein.
Nee, dat is de verkeerde houding. Geloof voor een keer net zo hard als Leonora. Als ik een blinkende stip in de hemel zie, denk dan niet meteen: daar gaat lijnvliegtuig. Het kan ook best een zilveren draak zijn of desnoods een vliegende schotel van Venus.
Ontmoet mij op perron 6, zei ze. De trein dus.

Op station Schothorst stapte hij in de eerstvolgende trein zonder op de vertrekborden te kijken. Naar een onbestaand oord was iedere richting immers de juiste?
Uitkijken mocht. Een bos gleed langs: de top van een kasteeltoren stak boven de boomtoppen uit.
‘Daar woonde dus een mensenetende reus,’ zei hij hardop, ‘en het bos zit vast bomvol kabouters.’ Hij kon Leonora bijna bemoedigend zien knikken en gelukkig was de cabine verder leeg.
Iets kleins schoot in de struiken weg: geen dier want het liep rechtop en droeg een rood mutsje. Hoe bizar ook: het moest zo’n ontsnapt orgeldraaiersaapje zijn. Misschien hadden ze die nog in Polen of Bulgarije?
Zijn iPhone trilde, nijdig leek het wel.
‘Het is een kabouter, dommerd!’ zei het berichtje en de smiley pinkte een traantje weg.
‘Goed,’ zei Rico. ‘een kabouter en zondag kun je er eenhoorns voeren.’
‘De volgende halte is Deventer,’ melde het scherm. ‘Hier kunt u overstappen voor Enschede, Kampen en Shangri-la.’ De laatste naam flikkerde en veranderde in Hengelo.
Rico balde zijn vuisten en kneep zijn ogen dicht. Toen hij ze opende, was Hengelo verdwenen en stond er weer Shangri-la.
‘Het volgende station is….’ begon de luidspreker en eindigde in eens pruttelend gezoem.
Toen hij uit het raam keek waren de bossen terug, deze keer met de silhouetten van spitse bergen langs de horizon. Het konden natuurlijk ook wolken zijn.
‘Nee, bergen! Spitse bergen vol ijs en gletsjers en daar woont de Verschrikkelijke Sneeuwman.’
Toen de Railway-catering langskwam, verkocht het meisje hete mede, knoflook tegen vampiers en een opgeladen powerbank voor zijn smartphone.
Rico was duidelijk op de goede weg.

Om kwart over zeven denderde de trein de onderzeese tunnel vanaf Porto uit en reden ze het hoofdstation van Atlantis binnen.
‘Poseidonis’, meldden de borden en dat was meteen de enige leesbare tekst.
Dat kon kloppen: volgens Google spreken ze daar antiek Grieks. Gelukkig stond dat in zijn vertaal app.
Het station zeg er onverwacht rommelig uit: nergens de marmeren zuilen of vergulde beelden waarover Leonora gemailed had.
Nu ja, stations lagen vaak aan de rafelranden van de stad of in wijken die eens gonsden van de industrie en nu tot treurige krachtwijken afgezakt waren. Leonora zag de wereld veel te positief, veel te liefjes. Hij stelde zich een immense shanty town voor buiten het station, vol drugsdealers en jeugdbendes, horden grommende straathonden. In de bloempotten zouden enkel distels en brandnetels groeien.
Poseidonis was een wereldstad: als er kleurige tempels en stadsparken vol flanerende flamingo’s waren dan hoogstens in het toeristische centrum.

Perron zes had maar een enkele bank en die was leeg op een tweetal plastic boodschappentassen na.
Hij wierp een blik op de inhoud; zakken chips en een stokbrood, een six-pack met Wiekse Witte en een fles Ame.
Hij fronste: Ame was was Leonora’s favoriete drankje en hijzelf dronk het liefst Wiekse Witte. En daar: plastic doosjes met hummus en olijven, chorizoworstjes.
Zijn mobieltje ging over en er wipte een nieuw mailtje omhoog:
‘Waar ben je? Ik zit op je te wachten met allemaal lekkers en de trein stopte net maar jij stapte niet uit.’
Het scherm van zijn mobieltje werd prompt zwart.
Ik had een powerbank moeten kopen bij dat meisje, ging het door hem heen. Niet dat het zou helpen. Hij kon zijn geliefde kristalhelder voor zich zien maar dit was het eindstation en veel te laat om in iets nieuws te geloven. Leonora zag ongetwijfeld marmeren tempels met hoge fonteinen door de brede ramen van het station en de kraaien op haar vergulde dakbalken zongen als nachtegalen.
Ze waren allebei in Atlantis maar het was niet hetzelfde Atlantis.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Geranium-Patrouille-631566552

Een-paleis-tussen-de-boomtakken

Een paleis tussen de boomtakken

‘Ik moet je wat bekennen,’ zei Irina. ‘Ik […]

Lees verder...
Een-paleis-tussen-de-boomtakken

Een paleis tussen de boomtakken

‘Ik moet je wat bekennen,’ zei Irina. ‘Ik ben niet wat ik lijk.’
Herman trok een enkele wenkbrauw op. Hij had weken voor de spiegel moeten oefenen voor het lukte maar de meisjes waren er dol op. ‘Ja? Je vader werkt voor de Maffia en jullie hebben een drugslab in het fietsenschuurtje?’
Een eerdere vriendin had hem verteld dat ze eigenlijk een heks was, een Wicca, en dat haar moeder met een vliegende schotel naar de aarde was gekomen. Een andere hield het op prinses, de geheime liefdesbaby van Maxima. Vreemd genoeg was het het prinsessenmeisje dat uiteindelijk in een inrichting belandde.
Kortom, Herman was wel wat gewend.
‘Ik heb geen flauw idee wie mijn vader is,’ zei Irina, ‘maar mijn moeder is een boom.”
Dat was een nieuwe.
‘En ik natuurlijk ook.’
‘Je ziet er anders niet erg als een boom uit.’
‘Ik woon er alleen in, gekkie. Ik ben een boomnimf.’
‘Maar je zei dat je uit Amersfoort kwam?’
‘Boomnimfen mogen een keer per dag liegen.’ Ze pakte zijn hand. ‘Kom. Mijn boomgaard is vlakbij.’
Dat heb ik weer, dacht Herman. Een boomnimf. Niet dat hij er woord van geloofde, maar voor zijn heksje verder dan een kuise kus op de wang wilde gaan, had hij te middernacht bloot om de fontein op de Hof moeten dansen en een pad moeten kussen.
‘Je bent dus van hier,’ zei Herman. ‘Voor een Griekse spreek je een aardig mondje Nederlands?’
‘Boomnimfen spreken zowat alle talen. Het waait ze aan met het stuifmeel uit al die verre landen. Ya svobodno govoryu po-russki. Dat is ik spreek Russisch in het Russisch. Beszélek magyarul. Hetzelfde in het Hongaars.’
‘Ik ben overtuigd. Je bent een boomnimf.’
Ze liepen hand in hand: dat alleen was de moeite van het meekletsen waard. Ze hadden weliswaar nog niet gekust maar dat kwam wel. Als een meisje je haar grootse en dierbaarste fantasie vertelde dan tikte je de buut-vrijplaats al ongeveer aan.
Zo jammer dat ik morgen al moet vertrekken.

Het was niet ver: de heuvel af achter hotel Hermes en daar lag een olijfboomgaard in de zon te zinderen.
Het was doodstil: een eigenaardige, bijna sacrale stilte. Enkel het dromerige zoemen van een stel bijen en bij elke stap knisperden de dorre bladeren onder de zolen van zijn sandalen. Alsof ik door een reusachtige tempel loop, met de bomen als levende zuilen.
‘Daar,’ zei Irina.
Tussen de boomtakken glom iets: het leek een juwelenkistje, met goud en kleurige edelstenen.
Maar toen kwam het in focus: Het was een miniatuur paleisje. Torentjes met dakpannen van goud en wat hij voor juwelen had gehouden, waren ramen van glas-in-lood.
‘Daar woon ik. Elke boom laat een huis voor zijn nimf groeien. Als een oester een parel.’
‘Is dat niet een beetje klein voor jou?’
‘Dat zie je toch verkeerd. Wij zijn een beetje te groot voor mijn huis, maar dat hoeft niet zo te blijven.’ Ze trok aan zijn hand. ‘Kom.’
‘Waarheen?’
‘Mijn boom in. Je kunt toch wel klimmen?’
‘Als een eekhoorn.’

Zijn grootmoeder had Herman Alice in Wonderland voorgelezen met het ‘Drink mij’ flesje waardoor je kromp. Dit was hetzelfde, maar dan zonder drankje. Elke keer dat hij zijn nagels in de ruwe bast haakte en zich optrok, kromp hij.
Herman kon niet veel groter dan een kakkerlak zijn toen Irina de deur van haar paleis opende.
Ze omhelsde hem, kuste hem recht op de lippen.
‘Kom, ik heb binnen een matras van paardenbloemenpluis. Kussens van gedroogd sterrenmos.’

Wat ze uiteindelijk in Irina’s slaapkamer uitvoerden, gaat de lezers natuurlijk niets aan. Er zijn genoeg sites op internet te vinden die je daarover in alle details kunnen voorlichten, al moet je wel oppassen dat er geen gemeen virus meekomt.
Maar goed, tegen de tijd dat de zon onderging, klommen ze moe, bezweet en uiterst tevreden uit de boom omlaag.
Herman wist absoluut zeker dat hij verliefd was en dat het altijd zo zou blijven. Het is als dat oude gezegde: ‘Wie een nimf heeft gekust, vindt de lippen van alle sterfelijke vrouwen lappen rimpelig leer’.
‘Morgen vertrekt mijn vliegtuig. Kom met mij mee naar Nederland.’ Hij slikte. ‘Ik zal je aan mijn ouders voorstellen. Mijn zussen.’ Dat was hoe bloedserieus Herman was. Vooral zijn jongste zus Kim was geneigd elke nieuwe vlam van Herman tot de grond toe af te branden.
‘Ik zou graag meegaan maar een nimf en haar boom zijn één. Zevenduizend stappen kan ik van mijn boom vandaan lopen en dan sterf ik. Ik dwarrel neer als een handvol dorre bladeren.’ Ze knikte. ‘Mijn boom is mijn geheime hart.’
‘Shit.’ Hij spreidde zijn armen. ‘Wacht. Ik kom terug. Ja, ik vraag een Erasmusbeurs aan en loop hier stage. Ik studeer bedrijfskunde, weet je, en dat kan ongeveer overal. We gaan samen in je paleis wonen en…’
‘Bel me zodra je thuis bent,’ onderbrak ze zijn woordenstroom. ‘Dan weet ik dat je serieus bent. De rest zien we later wel weer.’
‘Je hebt een mobieltje?’
‘Natuurlijk. Wij nimfen zijn early adopters. Wij bellen met de nieuwste iPhone voor hij zelfs maar in de schappen ligt.’ Ze wees omhoog. ‘Een stopcontact heb ik niet nodig. Boven in mijn boom zit een zonnepaneel.’

Halverwege de helling keek hij om. Irina leunde tegen haar boom en wuifde naar hem. Het lage zonlicht maakte haar tot een glanzend gouden beeld. Niets ter wereld kon half zo mooi en kostbaar zijn.

Zodra het vliegtuig stilstond, klikte hij zijn mobieltje aan.
Negentien berichten van Irina.
‘Ik mis je nu al. Kom gauw terug. Duizend kusjes’ was nog de meest kuise.
Hij toetste haar nummer in en ze nam op na de derde toon.

Drie maanden verstreken. Ze whatsappten elke dag, stuurden elkaar video’s van geinige katten, foto’s van olijfbladeren waarop Irina’s lippenstift een bloedrode kus had achtergelaten. Hoewel Irina er nooit om gevraagd had, begon hij Grieks te leren tot hij meer dan ‘Dank je wel’ en ‘Mag ik de rekening?’ kon zeggen.
Een stage en de Erasmus beurs regelen lukte wonderwel. Blijkbaar snakte Griekenland naar buitenlandse studenten, vooral als ze hun eigen broek op konden houden. Hij vond een start-up in Thessaloniki, een half uur reizen van Irina’s boomgaard.
‘Ik denk dat u precies bent wat wij zoeken,’ zei meneer Hadjidakis van Hadjidakis Import & Export over de Skype. ‘Als het goed uitpakt, kunnen we je na je stage een mooie baan aanbieden.’
‘Drie weken en ik ben bij je,’ mailde hij naar Irina.
‘Er is iets mis,’ kwam er terug. ‘Er lopen allemaal vreemde mannen door mijn boomgaard en…’
Wat hij ook probeerde, ze reageerde niet langer.

‘Laatst gezien 1 uur 34 geleden.’ meldde zijn telefoon over Irina’s online-activiteit.
Hij keek elke paar minuten op zijn telefoon terwijl hij een ticket probeerde te regelen.
Easyjet, KLM: niets werkte, niets! en de trein was waanzin: het zou hem dagen kosten. Volgens de site waren er niet eens kaartjes voor.
Laatst gezien 2 uur 16 geleden
Laatst gezien 5 uur 21 geleden
Haar telefoon stond aan, maar ze reageerde niet.
Raak! Een vliegmaatschappij waar hij nog nooit van gehoord had, vloog vandaag nog, al was het vanaf Eindhoven.
Bij tien uur verdween ook haar signaal: de batterij was duidelijk leeg.

Het was ochtend toen Herman landde en zijn oogbollen voelden aan alsof ze met scherp zand ingewreven waren. Toch bleef hij kristalhelder.
De eerste trein vanaf Thessaloniki ging om half acht, maar er zat niemand achter de balie. Hij trok een deur open en beende de koffiekamer in waar een dozijn lieden zat te roken.
‘Ik wil een kaartje,’ zei hij, ‘nu.’ Hij wapperde met een vijftig eurobiljet en ze keken hem aan met de lodderige blik van grazende schapen.
Hij graaide al zijn Grieks bij elkaar: ‘Agapiméni mou. Eínai se kíndyno!’
Mijn geliefde. Ze is in levensgevaar!
Een van de mannen kwam rap overeind, tikte de klep van zijn uniformpet aan.
‘Kom, mijn vriend. Ik help je, want wat is er serieuzer dan de liefde?’

‘Hoe heet ze?’ vroeg hij terwijl hij hem het kaartje aanreikte en elke betaling wegwuifde.
‘Irina.’
‘Dat is een mooie klassiek Griekse naam. Mijn lievelingsnichtjes heet ook zo.’
Zes minuten later stopte de trein bij perron drie.

Toen Herman uitstapte, stond er godzijdank een taxi voor het station. De motor draaide, want waarom zou je de moeite doen hem aan en uit te zetten als het toch de wagen van je baas was?
‘Hotel Hermes,’ zei hij. ‘Alsjeblieft.’
‘Ik hoop dat er nog een kamer is,’ zei de chauffeur. ‘Ze zijn met die verbouwing bezig.’

Halverwege het pad naar de boomgaard blokkeerde een enorm bord de doorgang. De tekst was in het Grieks maar omdat hij zo ijverig woordjes gestampt had, kon hij het moeiteloos lezen.

Hier bouwt
hotel Hermes
23 luxe appartementen
in een eeuwenoude
olijfboomgaard!

Er werd nog niets gebouwd, zag hij, en omdat dit Griekenland was, waar droom en daad weinig met elkaar te maken hebben, zou het misschien ook nooit gebeuren. Geen betonmolens, geen schuttingen, maar zeker de helft van de bomen was omgezaagd.
‘Mijn boom is mijn geheime hart,’ had Irina hem verteld.
Herman wist dat geen enkel nut had naar de boomgaard af te dalen om haar te begraven, want hoe kon hij ooit het juiste stapeltje dorre bladeren vinden tussen al die andere?

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Een-paleis-tussen-de-boomtakken-635420050

Een-paleis-tussen-de-boomtakken

Een paleis tussen de boomtakken

‘Ik moet je wat bekennen,’ zei Irina. ‘Ik ben niet wat ik lijk.’
Herman trok een enkele wenkbrauw op. Hij had weken voor de spiegel moeten oefenen voor het lukte maar de meisjes waren er dol op. ‘Ja? Je vader werkt voor de Maffia en jullie hebben een drugslab in het fietsenschuurtje?’
Een eerdere vriendin had hem verteld dat ze eigenlijk een heks was, een Wicca, en dat haar moeder met een vliegende schotel naar de aarde was gekomen. Een andere hield het op prinses, de geheime liefdesbaby van Maxima. Vreemd genoeg was het het prinsessenmeisje dat uiteindelijk in een inrichting belandde.
Kortom, Herman was wel wat gewend.
‘Ik heb geen flauw idee wie mijn vader is,’ zei Irina, ‘maar mijn moeder is een boom.”
Dat was een nieuwe.
‘En ik natuurlijk ook.’
‘Je ziet er anders niet erg als een boom uit.’
‘Ik woon er alleen in, gekkie. Ik ben een boomnimf.’
‘Maar je zei dat je uit Amersfoort kwam?’
‘Boomnimfen mogen een keer per dag liegen.’ Ze pakte zijn hand. ‘Kom. Mijn boomgaard is vlakbij.’
Dat heb ik weer, dacht Herman. Een boomnimf. Niet dat hij er woord van geloofde, maar voor zijn heksje verder dan een kuise kus op de wang wilde gaan, had hij te middernacht bloot om de fontein op de Hof moeten dansen en een pad moeten kussen.
‘Je bent dus van hier,’ zei Herman. ‘Voor een Griekse spreek je een aardig mondje Nederlands?’
‘Boomnimfen spreken zowat alle talen. Het waait ze aan met het stuifmeel uit al die verre landen. Ya svobodno govoryu po-russki. Dat is ik spreek Russisch in het Russisch. Beszélek magyarul. Hetzelfde in het Hongaars.’
‘Ik ben overtuigd. Je bent een boomnimf.’
Ze liepen hand in hand: dat alleen was de moeite van het meekletsen waard. Ze hadden weliswaar nog niet gekust maar dat kwam wel. Als een meisje je haar grootse en dierbaarste fantasie vertelde dan tikte je de buut-vrijplaats al ongeveer aan.
Zo jammer dat ik morgen al moet vertrekken.

Het was niet ver: de heuvel af achter hotel Hermes en daar lag een olijfboomgaard in de zon te zinderen.
Het was doodstil: een eigenaardige, bijna sacrale stilte. Enkel het dromerige zoemen van een stel bijen en bij elke stap knisperden de dorre bladeren onder de zolen van zijn sandalen. Alsof ik door een reusachtige tempel loop, met de bomen als levende zuilen.
‘Daar,’ zei Irina.
Tussen de boomtakken glom iets: het leek een juwelenkistje, met goud en kleurige edelstenen.
Maar toen kwam het in focus: Het was een miniatuur paleisje. Torentjes met dakpannen van goud en wat hij voor juwelen had gehouden, waren ramen van glas-in-lood.
‘Daar woon ik. Elke boom laat een huis voor zijn nimf groeien. Als een oester een parel.’
‘Is dat niet een beetje klein voor jou?’
‘Dat zie je toch verkeerd. Wij zijn een beetje te groot voor mijn huis, maar dat hoeft niet zo te blijven.’ Ze trok aan zijn hand. ‘Kom.’
‘Waarheen?’
‘Mijn boom in. Je kunt toch wel klimmen?’
‘Als een eekhoorn.’

Zijn grootmoeder had Herman Alice in Wonderland voorgelezen met het ‘Drink mij’ flesje waardoor je kromp. Dit was hetzelfde, maar dan zonder drankje. Elke keer dat hij zijn nagels in de ruwe bast haakte en zich optrok, kromp hij.
Herman kon niet veel groter dan een kakkerlak zijn toen Irina de deur van haar paleis opende.
Ze omhelsde hem, kuste hem recht op de lippen.
‘Kom, ik heb binnen een matras van paardenbloemenpluis. Kussens van gedroogd sterrenmos.’

Wat ze uiteindelijk in Irina’s slaapkamer uitvoerden, gaat de lezers natuurlijk niets aan. Er zijn genoeg sites op internet te vinden die je daarover in alle details kunnen voorlichten, al moet je wel oppassen dat er geen gemeen virus meekomt.
Maar goed, tegen de tijd dat de zon onderging, klommen ze moe, bezweet en uiterst tevreden uit de boom omlaag.
Herman wist absoluut zeker dat hij verliefd was en dat het altijd zo zou blijven. Het is als dat oude gezegde: ‘Wie een nimf heeft gekust, vindt de lippen van alle sterfelijke vrouwen lappen rimpelig leer’.
‘Morgen vertrekt mijn vliegtuig. Kom met mij mee naar Nederland.’ Hij slikte. ‘Ik zal je aan mijn ouders voorstellen. Mijn zussen.’ Dat was hoe bloedserieus Herman was. Vooral zijn jongste zus Kim was geneigd elke nieuwe vlam van Herman tot de grond toe af te branden.
‘Ik zou graag meegaan maar een nimf en haar boom zijn één. Zevenduizend stappen kan ik van mijn boom vandaan lopen en dan sterf ik. Ik dwarrel neer als een handvol dorre bladeren.’ Ze knikte. ‘Mijn boom is mijn geheime hart.’
‘Shit.’ Hij spreidde zijn armen. ‘Wacht. Ik kom terug. Ja, ik vraag een Erasmusbeurs aan en loop hier stage. Ik studeer bedrijfskunde, weet je, en dat kan ongeveer overal. We gaan samen in je paleis wonen en…’
‘Bel me zodra je thuis bent,’ onderbrak ze zijn woordenstroom. ‘Dan weet ik dat je serieus bent. De rest zien we later wel weer.’
‘Je hebt een mobieltje?’
‘Natuurlijk. Wij nimfen zijn early adopters. Wij bellen met de nieuwste iPhone voor hij zelfs maar in de schappen ligt.’ Ze wees omhoog. ‘Een stopcontact heb ik niet nodig. Boven in mijn boom zit een zonnepaneel.’

Halverwege de helling keek hij om. Irina leunde tegen haar boom en wuifde naar hem. Het lage zonlicht maakte haar tot een glanzend gouden beeld. Niets ter wereld kon half zo mooi en kostbaar zijn.

Zodra het vliegtuig stilstond, klikte hij zijn mobieltje aan.
Negentien berichten van Irina.
‘Ik mis je nu al. Kom gauw terug. Duizend kusjes’ was nog de meest kuise.
Hij toetste haar nummer in en ze nam op na de derde toon.

Drie maanden verstreken. Ze whatsappten elke dag, stuurden elkaar video’s van geinige katten, foto’s van olijfbladeren waarop Irina’s lippenstift een bloedrode kus had achtergelaten. Hoewel Irina er nooit om gevraagd had, begon hij Grieks te leren tot hij meer dan ‘Dank je wel’ en ‘Mag ik de rekening?’ kon zeggen.
Een stage en de Erasmus beurs regelen lukte wonderwel. Blijkbaar snakte Griekenland naar buitenlandse studenten, vooral als ze hun eigen broek op konden houden. Hij vond een start-up in Thessaloniki, een half uur reizen van Irina’s boomgaard.
‘Ik denk dat u precies bent wat wij zoeken,’ zei meneer Hadjidakis van Hadjidakis Import & Export over de Skype. ‘Als het goed uitpakt, kunnen we je na je stage een mooie baan aanbieden.’
‘Drie weken en ik ben bij je,’ mailde hij naar Irina.
‘Er is iets mis,’ kwam er terug. ‘Er lopen allemaal vreemde mannen door mijn boomgaard en…’
Wat hij ook probeerde, ze reageerde niet langer.

‘Laatst gezien 1 uur 34 geleden.’ meldde zijn telefoon over Irina’s online-activiteit.
Hij keek elke paar minuten op zijn telefoon terwijl hij een ticket probeerde te regelen.
Easyjet, KLM: niets werkte, niets! en de trein was waanzin: het zou hem dagen kosten. Volgens de site waren er niet eens kaartjes voor.
Laatst gezien 2 uur 16 geleden
Laatst gezien 5 uur 21 geleden
Haar telefoon stond aan, maar ze reageerde niet.
Raak! Een vliegmaatschappij waar hij nog nooit van gehoord had, vloog vandaag nog, al was het vanaf Eindhoven.
Bij tien uur verdween ook haar signaal: de batterij was duidelijk leeg.

Het was ochtend toen Herman landde en zijn oogbollen voelden aan alsof ze met scherp zand ingewreven waren. Toch bleef hij kristalhelder.
De eerste trein vanaf Thessaloniki ging om half acht, maar er zat niemand achter de balie. Hij trok een deur open en beende de koffiekamer in waar een dozijn lieden zat te roken.
‘Ik wil een kaartje,’ zei hij, ‘nu.’ Hij wapperde met een vijftig eurobiljet en ze keken hem aan met de lodderige blik van grazende schapen.
Hij graaide al zijn Grieks bij elkaar: ‘Agapiméni mou. Eínai se kíndyno!’
Mijn geliefde. Ze is in levensgevaar!
Een van de mannen kwam rap overeind, tikte de klep van zijn uniformpet aan.
‘Kom, mijn vriend. Ik help je, want wat is er serieuzer dan de liefde?’

‘Hoe heet ze?’ vroeg hij terwijl hij hem het kaartje aanreikte en elke betaling wegwuifde.
‘Irina.’
‘Dat is een mooie klassiek Griekse naam. Mijn lievelingsnichtjes heet ook zo.’
Zes minuten later stopte de trein bij perron drie.

Toen Herman uitstapte, stond er godzijdank een taxi voor het station. De motor draaide, want waarom zou je de moeite doen hem aan en uit te zetten als het toch de wagen van je baas was?
‘Hotel Hermes,’ zei hij. ‘Alsjeblieft.’
‘Ik hoop dat er nog een kamer is,’ zei de chauffeur. ‘Ze zijn met die verbouwing bezig.’

Halverwege het pad naar de boomgaard blokkeerde een enorm bord de doorgang. De tekst was in het Grieks maar omdat hij zo ijverig woordjes gestampt had, kon hij het moeiteloos lezen.

Hier bouwt
hotel Hermes
23 luxe appartementen
in een eeuwenoude
olijfboomgaard!

Er werd nog niets gebouwd, zag hij, en omdat dit Griekenland was, waar droom en daad weinig met elkaar te maken hebben, zou het misschien ook nooit gebeuren. Geen betonmolens, geen schuttingen, maar zeker de helft van de bomen was omgezaagd.
‘Mijn boom is mijn geheime hart,’ had Irina hem verteld.
Herman wist dat geen enkel nut had naar de boomgaard af te dalen om haar te begraven, want hoe kon hij ooit het juiste stapeltje dorre bladeren vinden tussen al die andere?

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Een-paleis-tussen-de-boomtakken-635420050

De prins in ballingschap

‘Je bent nu oud genoeg om de waarheid […]

Lees verder...

De prins in ballingschap

‘Je bent nu oud genoeg om de waarheid te leren,’ zei Brandowins moeder.
O nee, dacht Brandowin, niet weer!
‘Er zijn koningen die op hun achtste gekroond werden,’ vervolgde zijn moeder. ‘Befaamde veldheren van negen jaar oud.’
Ze stonden boven op het dak van hun plaggenhut en de dag was net naar de schemering aan het afglijden, met Venus een fonkelende ster aan de horizon.
Brandowins moeder hief haar hand en maakte dat rare gebaar, die draai met haar linkerduim die Brandowin nooit na had kunnen doen.
‘Je hoeft het niet nog een keer te laten zien,’ zei Brandowin. ‘Ik weet heus wel hoe het Veelkleurige Land eruitziet.’
Maar het was al te laat. Tussen de wolken doemde een kust op met bomen zo vibrerend groen dat ze pijn aan Brandowins ogen deden. Hij kon de vogels horen zingen en ze klonken als glazen klokjes, absoluut niet zoals ordentelijke vogels horen te klinken.
Brandowin wist nog steeds niet zeker of andere mensen dat land ook konden zien of dat hij en zijn moeder de enigen waren. Een gedeelde dagdroom zogezegd. Allebei knettergek was een minder vriendelijke manier om hetzelfde te zeggen.
Hij keek naar zijn voeten.
Getver, hun plaggenhut was weer in een enorme versteende boomstronk veranderd waarin hun enige kamer uitgehakt was.
‘Eens zal jij de heerser zijn over heel het Veelkleurige Land,’ zei zijn moeder en ze klonk een beetje als de dorpspriester bij de Paasmis. Belachelijk plechtig. ‘Jij zult het Vurige Zwaard van de ijsreuzen terugstelen. Ja, de tombe van Alenth-Meltath binnengaan en de Zilveren Kroon op je eigen hoofd zetten.’
‘Mama…’
Ze was niet te stuiten.
‘Als jij op je witte strijdros de Koperen Stad binnenrijdt, zal heel het volk juichen. Ze zullen je oom opknopen aan de hoogste eik. Omdat jij de ware koning bent, van het oude elfenbloed.’
‘Sorry, ma,’ zei Brandowin. ‘Het klinkt allemaal nogal ingewikkeld en grimmig. Je vertelde ook dat het Veelkleurige Land achter zes regenbogen en tienduizend mijl voorbij de maan ligt en ik heb niet eens fatsoenlijke laarzen. Wie zegt trouwens dat ik een betere koning zal worden dan oom Ebolyn?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, de smid zei gisteren dat hij mij graag als leerling wil. Ik kan zijn zwaarste mokerhamer al bijna optillen. Zo sterk als een dwerg, dat noemde hij me. En zijn dochter vindt mij aardig. Meredith heeft ogen zo blauw als de zomerhemel en ze gaat later met mij trouwen.’
Hoog in de hemel verbleekte het Veelkleurige Land. Het ploepte uit als een knappende zeepbel en alleen Venus bleef over.
Brandowin pakte zijn moeder bij de arm.
‘Kom, we moeten terug naar het kookvuur. Straks branden de knollen nog aan.’
Brandowins hart zong. Morgen leert de smid mij hoe ik een echte ploeg smeden moet, dacht hij, en Meredith zal achter de blaasbalg staan.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/De-prins-in-ballingschap-640664476

De prins in ballingschap

‘Je bent nu oud genoeg om de waarheid te leren,’ zei Brandowins moeder.
O nee, dacht Brandowin, niet weer!
‘Er zijn koningen die op hun achtste gekroond werden,’ vervolgde zijn moeder. ‘Befaamde veldheren van negen jaar oud.’
Ze stonden boven op het dak van hun plaggenhut en de dag was net naar de schemering aan het afglijden, met Venus een fonkelende ster aan de horizon.
Brandowins moeder hief haar hand en maakte dat rare gebaar, die draai met haar linkerduim die Brandowin nooit na had kunnen doen.
‘Je hoeft het niet nog een keer te laten zien,’ zei Brandowin. ‘Ik weet heus wel hoe het Veelkleurige Land eruitziet.’
Maar het was al te laat. Tussen de wolken doemde een kust op met bomen zo vibrerend groen dat ze pijn aan Brandowins ogen deden. Hij kon de vogels horen zingen en ze klonken als glazen klokjes, absoluut niet zoals ordentelijke vogels horen te klinken.
Brandowin wist nog steeds niet zeker of andere mensen dat land ook konden zien of dat hij en zijn moeder de enigen waren. Een gedeelde dagdroom zogezegd. Allebei knettergek was een minder vriendelijke manier om hetzelfde te zeggen.
Hij keek naar zijn voeten.
Getver, hun plaggenhut was weer in een enorme versteende boomstronk veranderd waarin hun enige kamer uitgehakt was.
‘Eens zal jij de heerser zijn over heel het Veelkleurige Land,’ zei zijn moeder en ze klonk een beetje als de dorpspriester bij de Paasmis. Belachelijk plechtig. ‘Jij zult het Vurige Zwaard van de ijsreuzen terugstelen. Ja, de tombe van Alenth-Meltath binnengaan en de Zilveren Kroon op je eigen hoofd zetten.’
‘Mama…’
Ze was niet te stuiten.
‘Als jij op je witte strijdros de Koperen Stad binnenrijdt, zal heel het volk juichen. Ze zullen je oom opknopen aan de hoogste eik. Omdat jij de ware koning bent, van het oude elfenbloed.’
‘Sorry, ma,’ zei Brandowin. ‘Het klinkt allemaal nogal ingewikkeld en grimmig. Je vertelde ook dat het Veelkleurige Land achter zes regenbogen en tienduizend mijl voorbij de maan ligt en ik heb niet eens fatsoenlijke laarzen. Wie zegt trouwens dat ik een betere koning zal worden dan oom Ebolyn?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, de smid zei gisteren dat hij mij graag als leerling wil. Ik kan zijn zwaarste mokerhamer al bijna optillen. Zo sterk als een dwerg, dat noemde hij me. En zijn dochter vindt mij aardig. Meredith heeft ogen zo blauw als de zomerhemel en ze gaat later met mij trouwen.’
Hoog in de hemel verbleekte het Veelkleurige Land. Het ploepte uit als een knappende zeepbel en alleen Venus bleef over.
Brandowin pakte zijn moeder bij de arm.
‘Kom, we moeten terug naar het kookvuur. Straks branden de knollen nog aan.’
Brandowins hart zong. Morgen leert de smid mij hoe ik een echte ploeg smeden moet, dacht hij, en Meredith zal achter de blaasbalg staan.

Klik hier om de afbeelding in het groot te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/De-prins-in-ballingschap-640664476

Wat alleen meisjes kunnen

Kim zat op de oude trap naar de […]

Lees verder...

Wat alleen meisjes kunnen

Kim zat op de oude trap naar de verlaten synagoge. Braamstruiken schermden de rest van de huizen af en hier kon niemand haar zien.
Goed, dacht ze. Vooruit met de geit. Ze sperde haar ogen wijd open en concentreerde zich zo hard dat ze op het puntje van haar tong beet. Gisteren zag ik mijn eerste spook. Dan moet een regenboogbel mij toch ook wel lukken?
Niet dat het spook nu zo bijzonder was geweest. Gewoon een klein, wit wolkje dat voor haar uit stoof toen ze over de schemerige gang naar de wc liep.
Ze was niet eens geschrokken, daarvoor was het spook toch echt te klein geweest en ze had enkel gedacht: Prima. Nu ben ik blijkbaar oud genoeg om spoken te zien.
Nee, niet aan het spook denken. Het gaat om de regenboogbel.

Kim had haar moeder er twee keer eentje zien blazen en haar moeder had vast niet doorgehad dat Kim toekeek. Instinctief had Kim geweten dat dit iets erg privé was, even privé als het afvegen van je billen, en ze was op haar tenen weggeslopen.
Ze trok naar handen langzaam uit elkaar en haar vingertoppen begonnen te tintelen. Ja, daar kwam de bel al, tussen haar duimen en wijsvingers.
Je moest blazen maar op heel andere manier dan lucht door je mond. Ik moet hem vol dromen blazen terwijl ik mijn vingers verder uit elkaar beweeg.
De bel was intussen zo groot als haar hoofd en honderden kleuren zwierden over het oppervlak. Er waren tinten bij die je in geen enkele verfdoos kon vinden, zag ze. Een wit zo helder dat het weer zwart werd, het bittere groen van afgunst, het goudgeel van boterbloemen die enkel op de grazige weiden van het Paradijs bloeiden.
‘Je bent er bijna,’ kwam de stem van haar moeder. ‘Hou hem nu stil.’
Ze keek niet op. Eigenlijk had ze haar moeder hier wel verwacht. Moeders weten precies wanneer ze echt nodig zijn. Bovendien kon Magdalena even goed sluipen als een kat, zelfs als ze naaldhakken droeg.
‘De volgende keer kun je beter op je kamer doen,’ zei haar moeder. ‘Met de deur op slot. Stel je voor dat een man je een regenboogbel ziet blazen?’
‘Is het verboden, dan?’
‘Nou nee. Maar het is iets wat alleen meisjes kunnen doen. Het zou die arme schatten ze stikjaloers maken.’
‘Ons geheim,’ knikte Kim. ‘Ik snap het.’
‘Als je bel groot genoeg is,’ zei haar moeder, ‘dan kun je erin stappen.’
‘Zo?’
‘Precies! Zie je hoe mooi de wereld er nu uitziet? Zelfs die opengebarsten vuilniszak lijkt vol juwelen te zitten Dat autowrak daar, het zou de Gouden Koets van koning Willem-Alexander zelf kunnen zijn.’ Ze glimlachte. ‘En weet je wat het mooiste is? Binnen de bel staat de tijd zo goed als stil. Ik heb er een keer een hele Suzanne Vermeer in uitgelezen en dat was tussen het toetje en het inruimen van de afwasmachine in.’ Ze wees. ‘En kijk daar eens?’
‘Wow. Een Pokemon, een echte Zapdos, en ik zie hem gewoon, zonder telefoontje!’

‘Papa?’
Jonathan’s vader keek op van de fiets die omgekeerd op de tegels stond. ‘Zeg het eens, jongen?’
‘Ik zag mama en Kim, op de trap achter. Ze bliezen zeepbellen. Hele grote zeepbellen.’
Zijn vader legde de doos met plakkers en bandenspanners neer.
‘Bellen in alle kleuren van de regenboog?’
‘Maar er was geen zeepsop. Die bellen kwamen gewoon uit hun vingers.’
‘Heb het er nooit met ze over. Dat is iets dat enkel meisjes kunnen en ze denken dat het hun geheim is.’ Hij legde zijn hand op de schouder van zijn zoon, kneep. ‘Zullen we dat zo maar houden? Iedereen heeft recht op haar geheimpjes.’
‘Maar het was zo mooi, zo….’ Jonathan spreidde zijn handen. ‘Zo stil. Net alsof mij hoofd helemaal leeg en rustig werd als ik naar die kleuren keek.’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Kan ik niet…. Ook als ik maar een jongen ben?’
Zijn vader lachte. ‘Wordt nu niet jaloers! Wij mannen hebben onze eigen geheimen.’ Hij zocht de hemel af. ‘Ja, die donderwolken daar. Zij zijn intussen vlakbij. Merk je hoe donker de hemel wordt?’
‘Ja?’
‘Ren naar de werkplaats en haal onze mokerhamers. De grote en de kleine.’
Jaap heeft de vorige nacht nog naar Thor, the Dark World, gekeken. ‘Bedoel je dat…
‘Donder en bliksem komen heus niet vanzelf. Let maar eens op. Als er niemand is om naar de wolken te kijken, onweert het nooit.’

Jonathan schoot de tuin door en zijn voeten leken de grond amper te raken. Zij hebben hun bellen en kleuren, ging het door hem heen, en wij de donder en bliksem. Dat is toch prima geregeld?

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/WAT-ALLEEN-MEISJES-KUNNEN-640793418

Wat alleen meisjes kunnen

Kim zat op de oude trap naar de verlaten synagoge. Braamstruiken schermden de rest van de huizen af en hier kon niemand haar zien.
Goed, dacht ze. Vooruit met de geit. Ze sperde haar ogen wijd open en concentreerde zich zo hard dat ze op het puntje van haar tong beet. Gisteren zag ik mijn eerste spook. Dan moet een regenboogbel mij toch ook wel lukken?
Niet dat het spook nu zo bijzonder was geweest. Gewoon een klein, wit wolkje dat voor haar uit stoof toen ze over de schemerige gang naar de wc liep.
Ze was niet eens geschrokken, daarvoor was het spook toch echt te klein geweest en ze had enkel gedacht: Prima. Nu ben ik blijkbaar oud genoeg om spoken te zien.
Nee, niet aan het spook denken. Het gaat om de regenboogbel.

Kim had haar moeder er twee keer eentje zien blazen en haar moeder had vast niet doorgehad dat Kim toekeek. Instinctief had Kim geweten dat dit iets erg privé was, even privé als het afvegen van je billen, en ze was op haar tenen weggeslopen.
Ze trok naar handen langzaam uit elkaar en haar vingertoppen begonnen te tintelen. Ja, daar kwam de bel al, tussen haar duimen en wijsvingers.
Je moest blazen maar op heel andere manier dan lucht door je mond. Ik moet hem vol dromen blazen terwijl ik mijn vingers verder uit elkaar beweeg.
De bel was intussen zo groot als haar hoofd en honderden kleuren zwierden over het oppervlak. Er waren tinten bij die je in geen enkele verfdoos kon vinden, zag ze. Een wit zo helder dat het weer zwart werd, het bittere groen van afgunst, het goudgeel van boterbloemen die enkel op de grazige weiden van het Paradijs bloeiden.
‘Je bent er bijna,’ kwam de stem van haar moeder. ‘Hou hem nu stil.’
Ze keek niet op. Eigenlijk had ze haar moeder hier wel verwacht. Moeders weten precies wanneer ze echt nodig zijn. Bovendien kon Magdalena even goed sluipen als een kat, zelfs als ze naaldhakken droeg.
‘De volgende keer kun je beter op je kamer doen,’ zei haar moeder. ‘Met de deur op slot. Stel je voor dat een man je een regenboogbel ziet blazen?’
‘Is het verboden, dan?’
‘Nou nee. Maar het is iets wat alleen meisjes kunnen doen. Het zou die arme schatten ze stikjaloers maken.’
‘Ons geheim,’ knikte Kim. ‘Ik snap het.’
‘Als je bel groot genoeg is,’ zei haar moeder, ‘dan kun je erin stappen.’
‘Zo?’
‘Precies! Zie je hoe mooi de wereld er nu uitziet? Zelfs die opengebarsten vuilniszak lijkt vol juwelen te zitten Dat autowrak daar, het zou de Gouden Koets van koning Willem-Alexander zelf kunnen zijn.’ Ze glimlachte. ‘En weet je wat het mooiste is? Binnen de bel staat de tijd zo goed als stil. Ik heb er een keer een hele Suzanne Vermeer in uitgelezen en dat was tussen het toetje en het inruimen van de afwasmachine in.’ Ze wees. ‘En kijk daar eens?’
‘Wow. Een Pokemon, een echte Zapdos, en ik zie hem gewoon, zonder telefoontje!’

‘Papa?’
Jonathan’s vader keek op van de fiets die omgekeerd op de tegels stond. ‘Zeg het eens, jongen?’
‘Ik zag mama en Kim, op de trap achter. Ze bliezen zeepbellen. Hele grote zeepbellen.’
Zijn vader legde de doos met plakkers en bandenspanners neer.
‘Bellen in alle kleuren van de regenboog?’
‘Maar er was geen zeepsop. Die bellen kwamen gewoon uit hun vingers.’
‘Heb het er nooit met ze over. Dat is iets dat enkel meisjes kunnen en ze denken dat het hun geheim is.’ Hij legde zijn hand op de schouder van zijn zoon, kneep. ‘Zullen we dat zo maar houden? Iedereen heeft recht op haar geheimpjes.’
‘Maar het was zo mooi, zo….’ Jonathan spreidde zijn handen. ‘Zo stil. Net alsof mij hoofd helemaal leeg en rustig werd als ik naar die kleuren keek.’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Kan ik niet…. Ook als ik maar een jongen ben?’
Zijn vader lachte. ‘Wordt nu niet jaloers! Wij mannen hebben onze eigen geheimen.’ Hij zocht de hemel af. ‘Ja, die donderwolken daar. Zij zijn intussen vlakbij. Merk je hoe donker de hemel wordt?’
‘Ja?’
‘Ren naar de werkplaats en haal onze mokerhamers. De grote en de kleine.’
Jaap heeft de vorige nacht nog naar Thor, the Dark World, gekeken. ‘Bedoel je dat…
‘Donder en bliksem komen heus niet vanzelf. Let maar eens op. Als er niemand is om naar de wolken te kijken, onweert het nooit.’

Jonathan schoot de tuin door en zijn voeten leken de grond amper te raken. Zij hebben hun bellen en kleuren, ging het door hem heen, en wij de donder en bliksem. Dat is toch prima geregeld?

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/WAT-ALLEEN-MEISJES-KUNNEN-640793418

De prijs van Poorten 1

Een helm met een berenkop en je eigen […]

Lees verder...

De prijs van Poorten 1

Een helm met een berenkop en je eigen zilveren zwaard

Ze zaten op de Hof, elk met een glas van die heerlijke Malvesia wijn in de hand. Er was maar één café in heel Amersfoort waar ze het juiste label schonken en bij uitzondering smaakte het Gert hier even goed als op een Canarisch eiland. Hij had een keer of twee ouzo geprobeerd maar zonder azuurblauwe zee werkte dat eenvoudig niet.
‘Wat is het domste dat je ooit gedaan hebt?’ vroeg Ronald. ‘Niet waar je je voor schaamt, maar waar je de meeste spijt van hebt?’ Het was Gerts derde glas en zijn hoofd zat vol suizelend zonlicht. Waarom ook niet? dacht hij. Het verhaal had zo lang op zijn lippen gebrand en hij had het nooit durven delen. Zelfs met zijn vrouw niet.
‘Ik denk dat ik een jaar of vijf, zes was en wij woonden halverwege de Amersfoortse Berg. Tegenover die middelbare school.
Je kon zo het bos inlopen en dan ging er een kronkelweg schuin omhoog. Steil genoeg voor mountain bikes. Duizend en een verstopplekken en het bos zag er op de een of andere manier nooit twee keer hetzelfde uit.
Ik was in mijn eentje en ik baalde. Alle andere kinderen in mijn straat waren op vakantie maar mijn vader was net zijn baan kwijtgeraakt en we zouden hoogstens een weekeind gaan kamperen aan de Randmeren. Terwijl al die anderen naar Thailand vlogen of jodelend bovenop een Zwitserse gletsjer stonden en met pikhouwelen zwaaiden.
Ik was net langs de groene vuilnisbak gelopen die nooit geleegd werd toen ik een stem hoorde.
‘Gert,’ zei die stem, ‘Wil je weg van hier? Helemaal weg en fantastische avonturen beleven? Een helm met een berenkop en je eigen zilveren zwaard?’
Ik draaide mij langzaam om. De stem klonk zo vreemd. Niet schel maar tinkelend, alsof iemand met een tong van glas sprak. Het was een stem die je absoluut niet kon vertrouwen, maar…’ Hij wapperde met zijn handen. ‘Jij bent dol op antieke auto’s, Ronald. Nu, stel je een verkoper voor die je een tweedehands auto aanbied, zo’n maar tien exemplaren van gemaakt ooit en die je je hele leven al hebt willen hebben?’
‘De Cadillac Eldorado van 1959.’
‘Precies. Nu, de prijs is eigenlijk hoger dan jij je kunt permitteren en je weet dat het waarschijnlijk nep is, maar stel je voor dat toch klopt? Zo’n soort stem.
Tussen de stammen flakkerde een streep groen, een gloed die langzaam sterker werd. De bomen schoven opzij en een poort verscheen. Het was alsof een reusachtig groen oog zich opende en daarachter lag een schitterend paleis.
Mijn grote zus had mij uit de Narnia boeken voorgelezen en ik wist alles over poorten in klerenkasten en de superleeuw Arslan, maar ook van de Witte Heks.
“Laat je zien!” beval ik. “In Arslans naam!”
De stem lachte. “Je ziet mij pas als je over de drempel stapt. Ik ben trouwens beeldschoon, met borsten als welvende meloenen en zilveren lokken. Ik weet dat het er nu nog weinig voor je toe doet maar later ga je dat best wel belangrijk vinden.”
Lui die een masker dragen waren al gevaarlijk genoeg, maar iemand die zich niet eens wilde laten zien…
Ik keek opzij en ik zag dat de straat aan het veranderen was. Volkomen nieuwe huizen met verkeerde lantarenpalen.
Ze is alles al aan het verschuiven, dacht ik. Straks kan ik nergens meer heen en alleen nog haar poort door.
“Je bent de spin,” beschuldigde ik haar, “en je probeert mij in je web te lokken. Als ik over de drempel stap, grijp je mij en zuig je mij leeg!’
Haar lach vulde mijn hele hoofd. Het klonk zo wild en vrij, zo spannend.
“Goed, kies voor veilig. Voor een leven vol verveling waarin al je vriendjes op vakantie zijn in verre landen. Je krijgt misschien wel een vrouw maar ze zal niet half zo mooi zijn als ik.”
Het licht doofde en de stammen schoven terug. Ook mijn straat was weer helemaal normaal.’ Gert slaakte een diepe, sidderende zucht. ‘Ik rende de hele weg terug naar huis en voelde de tranen over mijn wangen stromen.’
‘Dat was het domste dat je ooit deed,’ zei Ronald. ‘De unieke kans die je uit je vingers liet glippen.’ Hij reikte naar zijn eigen glas en dronk het in een teug leeg. ‘Bij mij… Bij mij kwam het later. Ik schat dat ik twaalf was en liep naar de hoek van de straat om een brief te posten. Het was avond en doodstil. Niemand anders op straat.
Een lichtende stip schoot door de schemering en groeide aan. Streek neer zo licht als distelpluis.
Je kent die plaatjes van vliegende schotels en deze zag er precies zo uit. Alleen mooier, alsof hij uit parelmoer gesneden was.
Een deur gleed open en een loopplank rolde uit. Of nee, geen loopplank, meer iets als een rode loper. Er kwam geen stem zoals bij jou. Toch wist ik dat het uitnodiging was: vreemde werelden en een hemel vol maansikkels en ruimtesteden. Ze zouden mij de verloren keizerszoon noemen en een eigen lichtzwaard geven.’
‘Je bent hier,’ zei Gert.
‘Ja. Ik bleef stokstijf staan en durfde geen stap te zetten. Na een minuut of vijf rolde de loopplank weer in en gleed de deur dicht.’ Hij knikte. ‘De rest van mijn leven keek ik elke nacht omhoog en hoopte dat er weer een ster omlaag zou glijden. Dat ze mij een tweede kans zouden geven.’
Ronald stond op en legde een hand op Gerts schouder. ‘Kom met mij mee. We hebben een club van mensen die net zo stom geweest zijn als wij. We pluizen alle vreemde berichten na en soms komt er eentje niet meer opdagen. We heffen dan een glas twintig jaar oude whiskey en weten dat hij nu op de boeg van een drakenschip staat dat door de wolken zeilt of de lippen van een weerwolfmeisje kust.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/DE-PRIJS-VAN-DE-POORTEN-1-641151687

De prijs van Poorten 1

Een helm met een berenkop en je eigen zilveren zwaard

Ze zaten op de Hof, elk met een glas van die heerlijke Malvesia wijn in de hand. Er was maar één café in heel Amersfoort waar ze het juiste label schonken en bij uitzondering smaakte het Gert hier even goed als op een Canarisch eiland. Hij had een keer of twee ouzo geprobeerd maar zonder azuurblauwe zee werkte dat eenvoudig niet.
‘Wat is het domste dat je ooit gedaan hebt?’ vroeg Ronald. ‘Niet waar je je voor schaamt, maar waar je de meeste spijt van hebt?’ Het was Gerts derde glas en zijn hoofd zat vol suizelend zonlicht. Waarom ook niet? dacht hij. Het verhaal had zo lang op zijn lippen gebrand en hij had het nooit durven delen. Zelfs met zijn vrouw niet.
‘Ik denk dat ik een jaar of vijf, zes was en wij woonden halverwege de Amersfoortse Berg. Tegenover die middelbare school.
Je kon zo het bos inlopen en dan ging er een kronkelweg schuin omhoog. Steil genoeg voor mountain bikes. Duizend en een verstopplekken en het bos zag er op de een of andere manier nooit twee keer hetzelfde uit.
Ik was in mijn eentje en ik baalde. Alle andere kinderen in mijn straat waren op vakantie maar mijn vader was net zijn baan kwijtgeraakt en we zouden hoogstens een weekeind gaan kamperen aan de Randmeren. Terwijl al die anderen naar Thailand vlogen of jodelend bovenop een Zwitserse gletsjer stonden en met pikhouwelen zwaaiden.
Ik was net langs de groene vuilnisbak gelopen die nooit geleegd werd toen ik een stem hoorde.
‘Gert,’ zei die stem, ‘Wil je weg van hier? Helemaal weg en fantastische avonturen beleven? Een helm met een berenkop en je eigen zilveren zwaard?’
Ik draaide mij langzaam om. De stem klonk zo vreemd. Niet schel maar tinkelend, alsof iemand met een tong van glas sprak. Het was een stem die je absoluut niet kon vertrouwen, maar…’ Hij wapperde met zijn handen. ‘Jij bent dol op antieke auto’s, Ronald. Nu, stel je een verkoper voor die je een tweedehands auto aanbied, zo’n maar tien exemplaren van gemaakt ooit en die je je hele leven al hebt willen hebben?’
‘De Cadillac Eldorado van 1959.’
‘Precies. Nu, de prijs is eigenlijk hoger dan jij je kunt permitteren en je weet dat het waarschijnlijk nep is, maar stel je voor dat toch klopt? Zo’n soort stem.
Tussen de stammen flakkerde een streep groen, een gloed die langzaam sterker werd. De bomen schoven opzij en een poort verscheen. Het was alsof een reusachtig groen oog zich opende en daarachter lag een schitterend paleis.
Mijn grote zus had mij uit de Narnia boeken voorgelezen en ik wist alles over poorten in klerenkasten en de superleeuw Arslan, maar ook van de Witte Heks.
“Laat je zien!” beval ik. “In Arslans naam!”
De stem lachte. “Je ziet mij pas als je over de drempel stapt. Ik ben trouwens beeldschoon, met borsten als welvende meloenen en zilveren lokken. Ik weet dat het er nu nog weinig voor je toe doet maar later ga je dat best wel belangrijk vinden.”
Lui die een masker dragen waren al gevaarlijk genoeg, maar iemand die zich niet eens wilde laten zien…
Ik keek opzij en ik zag dat de straat aan het veranderen was. Volkomen nieuwe huizen met verkeerde lantarenpalen.
Ze is alles al aan het verschuiven, dacht ik. Straks kan ik nergens meer heen en alleen nog haar poort door.
“Je bent de spin,” beschuldigde ik haar, “en je probeert mij in je web te lokken. Als ik over de drempel stap, grijp je mij en zuig je mij leeg!’
Haar lach vulde mijn hele hoofd. Het klonk zo wild en vrij, zo spannend.
“Goed, kies voor veilig. Voor een leven vol verveling waarin al je vriendjes op vakantie zijn in verre landen. Je krijgt misschien wel een vrouw maar ze zal niet half zo mooi zijn als ik.”
Het licht doofde en de stammen schoven terug. Ook mijn straat was weer helemaal normaal.’ Gert slaakte een diepe, sidderende zucht. ‘Ik rende de hele weg terug naar huis en voelde de tranen over mijn wangen stromen.’
‘Dat was het domste dat je ooit deed,’ zei Ronald. ‘De unieke kans die je uit je vingers liet glippen.’ Hij reikte naar zijn eigen glas en dronk het in een teug leeg. ‘Bij mij… Bij mij kwam het later. Ik schat dat ik twaalf was en liep naar de hoek van de straat om een brief te posten. Het was avond en doodstil. Niemand anders op straat.
Een lichtende stip schoot door de schemering en groeide aan. Streek neer zo licht als distelpluis.
Je kent die plaatjes van vliegende schotels en deze zag er precies zo uit. Alleen mooier, alsof hij uit parelmoer gesneden was.
Een deur gleed open en een loopplank rolde uit. Of nee, geen loopplank, meer iets als een rode loper. Er kwam geen stem zoals bij jou. Toch wist ik dat het uitnodiging was: vreemde werelden en een hemel vol maansikkels en ruimtesteden. Ze zouden mij de verloren keizerszoon noemen en een eigen lichtzwaard geven.’
‘Je bent hier,’ zei Gert.
‘Ja. Ik bleef stokstijf staan en durfde geen stap te zetten. Na een minuut of vijf rolde de loopplank weer in en gleed de deur dicht.’ Hij knikte. ‘De rest van mijn leven keek ik elke nacht omhoog en hoopte dat er weer een ster omlaag zou glijden. Dat ze mij een tweede kans zouden geven.’
Ronald stond op en legde een hand op Gerts schouder. ‘Kom met mij mee. We hebben een club van mensen die net zo stom geweest zijn als wij. We pluizen alle vreemde berichten na en soms komt er eentje niet meer opdagen. We heffen dan een glas twintig jaar oude whiskey en weten dat hij nu op de boeg van een drakenschip staat dat door de wolken zeilt of de lippen van een weerwolfmeisje kust.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/DE-PRIJS-VAN-DE-POORTEN-1-641151687

De prijs van poorten 2

Eens in de honderd jaar ‘Je gaat zeker […]

Lees verder...

De prijs van poorten 2

Eens in de honderd jaar

‘Je gaat zeker weer naar je club?’ vroeg Gerts vrouw.
‘Klopt. Het wordt niet laat, Cis. Hoogstens negen uur
‘Veel plezier dan. Ik ga dokter Tinus kijken denk ik.’ Cisca wierp hem een kushandje toe.

Het was de zesde bijeenkomst en een van de oudste leden was de vorige keer niet komen opdagen. Juriaan, de archeoloog die als student Klassieke Talen die schriftrol in een volslagen onbekende taal uiteindelijk toch niet had gekocht.
‘Het was alsof ik die hiëroglyfen recht in mijn hoofd zongen,’ had Juriaan hen verteld. ‘Een lied over vogels met veren van vuur en een prinses die met luipaarden vree. Het was groots en glanzend, vol krullen en goud. Als een Wagneriaanse opera.
Ik ontdekte de schriftrol in een Praags antiekwinkeltje en ik stond intussen zo gierend rood dat zelfs een hamburger mij een onverstandige aankoop leek. Toen de spijt begon, zat ik al in het vliegtuig.
Het volgende jaar veranderde ik van studierichting. Archeologen vinden verdwenen zaken en letterkundigen lezen alleen maar wat er al is. en daar hoorde mijn schriftrol beslist niet bij.

‘Iemand nog iets te melden?’ vroeg Ronald zodra iedereen zat.
‘Welzeker!’ Antoon Leidecker, hun enige Belgische lid, veerde op. ‘Het is in Antwerpen en deze nacht nog!’
Ger hamerde om stilte. ‘Een poort, Antoon?’
‘Eens in de honderd jaar en het mooie is dat je niet eens een maagd hoeft te offeren of vingers moet afhakken. De veer van een zwarte haan is alles wat je nodig hebt om veilig over de drempel te stappen. Ik heb er eentje in de kofferbak liggen. Nog niet geslacht. Vers leek mij het beste.’

Ze pasten met hun achten net in het bestelbusje van Mehmet. Als kind had Mehmet de weg naar Irem van de Duizend Zuilen over de duinen zien slingeren.
‘Het magische bloed van de djinns stroomt door je aderen,’ had de oude man die plotseling verschenen was hem verteld. ‘Volg mij en je zult voor eeuwig leven en je baden in rozenwater.’
Dat Mehmet nu in een busje van het Leerlingenvervoer reed, maakte duidelijk dat hij die uitnodiging niet had geaccepteerd.

Ciska nam bij de derde toon op.
”Het wordt een latertje,’ vertelde hij haar. ‘Er kwam iets tussen. We moeten helemaal naar Antwerpen.’
‘Het heeft met jullie hobby te maken?’
‘Ja. Eigenlijk wel.’
‘Zorg dat je morgen voor vieren thuis bent. Dan begint de wedstrijd.’
‘O, beslist.’
Hij had Cisca eerlijk over zijn club verteld. Dat ze ooggetuigenverslagen verzamelden van mensen die iets wonderbaarlijks meegemaakt hadden. Hij had haar zelfs over zijn eigen poort verteld maar Cisca geloofde waarschijnlijk dat het iets was dat hij als kind gefantaseerd of gedroomd had.
Hij draaide zich naar Leidecker die op de bank achter hem zat.
‘Die poort? Waar leidt hij eigenlijk heen?’
‘In het Compendium Magistrum noemden ze het de Weg naar het Veelkleurige Land. Wat weinig zegt. Soms noemen de occultisten het rijk van de Seelie zo, maar vaak bedoelen ze er ook het Paradijs mee.’
‘Maak mij niet uit ,’ zei Yolante die de tweede date met een jongen afgebeld had. De jongen beweerde over water te kunnen lopen. Hij had dat gedemonstreerd door op de gracht voor de Flehite te wandelen maar Yolante maakte zichzelf wijs dat hij drugs in haar wijn gedaan had.
‘Het maakt mij absoluut niets uit!’ herhaalde ze. ‘Al was het de poort naar de Zevende Cirkel van de Hel. Zolang het maar een poort is!’
Gert voelde precies hetzelfde: een puberjoch wil alleen met een beeldschone vrouw trouwen. Een dertiger is dik tevreden met een vrouw die aardig en interessant is en vind beeldschoon zelfs lastig. Hetzelfde gold voor poorten en tweede kansen.

Antwerpen; ze reden door een wijk vol Jugendstil huizen en het regende. De keien glommen in de koplampen.
‘U heeft uw bestemming bereikt,’ deelde de Tomtom mee.

‘Eens in de honderd jaar,’ mompelde Leidecker. ‘En prompt te middernacht.’
Een kerkklok begon te beieren. Een tweede klok volgde.
Halverwege een gevel verscheen een lichtpunt en het was dezelfde groene gloed die Gert zich herinnerde. Precies dezelfde.
De illusie waaierde van de poort uit over de keien tot ze in een laan van hoge bomen stonden.
Leidecker snelde als eerste door de poort, zijn hanenveer triomfantelijk opgeheven. Mehmet volgde. Toen de andere vijf en ineens stonden Gert en Ronald als enigen naast het busje.
De poort begon te pulseren zodra de laatste klokslag wegstierf en ze wisten dat de doorgang nu elke seconde kon verdwijnen.
‘Ik zou de volgende maand met Roberto gaan backpacken in China,’ zei Ronald. ‘Je kent het wel van die plaatjes. Waanzinnig hoge rotsen met watervallen en slierende mist. Als iets uit een sprookje.’
‘Jullie zijn al vijf jaar samen, toch?’
‘Ja, ik denk dat Roberto eindelijk de ware is.’
‘Morgen heeft mijn oudste dochter een wedstrijd schoonspringen en wie weet wint ze,’ zei Gert. ‘Weet je, als ik naar Ciska en de meiden kijk, kan ik mijn ogen amper geloven. Dat ze bij mij horen.’
‘Poorten,’ snoof Gert. Ze draaiden zich als één man om en de zwarte veren dwarrelden omlaag naar de keien die niet langer verlicht werden door de gloed van het Veelkleurige Land.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/DE-PRIJS-VAN-DE-POORTEN-2-641152102

De prijs van poorten 2

Eens in de honderd jaar

‘Je gaat zeker weer naar je club?’ vroeg Gerts vrouw.
‘Klopt. Het wordt niet laat, Cis. Hoogstens negen uur
‘Veel plezier dan. Ik ga dokter Tinus kijken denk ik.’ Cisca wierp hem een kushandje toe.

Het was de zesde bijeenkomst en een van de oudste leden was de vorige keer niet komen opdagen. Juriaan, de archeoloog die als student Klassieke Talen die schriftrol in een volslagen onbekende taal uiteindelijk toch niet had gekocht.
‘Het was alsof ik die hiëroglyfen recht in mijn hoofd zongen,’ had Juriaan hen verteld. ‘Een lied over vogels met veren van vuur en een prinses die met luipaarden vree. Het was groots en glanzend, vol krullen en goud. Als een Wagneriaanse opera.
Ik ontdekte de schriftrol in een Praags antiekwinkeltje en ik stond intussen zo gierend rood dat zelfs een hamburger mij een onverstandige aankoop leek. Toen de spijt begon, zat ik al in het vliegtuig.
Het volgende jaar veranderde ik van studierichting. Archeologen vinden verdwenen zaken en letterkundigen lezen alleen maar wat er al is. en daar hoorde mijn schriftrol beslist niet bij.

‘Iemand nog iets te melden?’ vroeg Ronald zodra iedereen zat.
‘Welzeker!’ Antoon Leidecker, hun enige Belgische lid, veerde op. ‘Het is in Antwerpen en deze nacht nog!’
Ger hamerde om stilte. ‘Een poort, Antoon?’
‘Eens in de honderd jaar en het mooie is dat je niet eens een maagd hoeft te offeren of vingers moet afhakken. De veer van een zwarte haan is alles wat je nodig hebt om veilig over de drempel te stappen. Ik heb er eentje in de kofferbak liggen. Nog niet geslacht. Vers leek mij het beste.’

Ze pasten met hun achten net in het bestelbusje van Mehmet. Als kind had Mehmet de weg naar Irem van de Duizend Zuilen over de duinen zien slingeren.
‘Het magische bloed van de djinns stroomt door je aderen,’ had de oude man die plotseling verschenen was hem verteld. ‘Volg mij en je zult voor eeuwig leven en je baden in rozenwater.’
Dat Mehmet nu in een busje van het Leerlingenvervoer reed, maakte duidelijk dat hij die uitnodiging niet had geaccepteerd.

Ciska nam bij de derde toon op.
”Het wordt een latertje,’ vertelde hij haar. ‘Er kwam iets tussen. We moeten helemaal naar Antwerpen.’
‘Het heeft met jullie hobby te maken?’
‘Ja. Eigenlijk wel.’
‘Zorg dat je morgen voor vieren thuis bent. Dan begint de wedstrijd.’
‘O, beslist.’
Hij had Cisca eerlijk over zijn club verteld. Dat ze ooggetuigenverslagen verzamelden van mensen die iets wonderbaarlijks meegemaakt hadden. Hij had haar zelfs over zijn eigen poort verteld maar Cisca geloofde waarschijnlijk dat het iets was dat hij als kind gefantaseerd of gedroomd had.
Hij draaide zich naar Leidecker die op de bank achter hem zat.
‘Die poort? Waar leidt hij eigenlijk heen?’
‘In het Compendium Magistrum noemden ze het de Weg naar het Veelkleurige Land. Wat weinig zegt. Soms noemen de occultisten het rijk van de Seelie zo, maar vaak bedoelen ze er ook het Paradijs mee.’
‘Maak mij niet uit ,’ zei Yolante die de tweede date met een jongen afgebeld had. De jongen beweerde over water te kunnen lopen. Hij had dat gedemonstreerd door op de gracht voor de Flehite te wandelen maar Yolante maakte zichzelf wijs dat hij drugs in haar wijn gedaan had.
‘Het maakt mij absoluut niets uit!’ herhaalde ze. ‘Al was het de poort naar de Zevende Cirkel van de Hel. Zolang het maar een poort is!’
Gert voelde precies hetzelfde: een puberjoch wil alleen met een beeldschone vrouw trouwen. Een dertiger is dik tevreden met een vrouw die aardig en interessant is en vind beeldschoon zelfs lastig. Hetzelfde gold voor poorten en tweede kansen.

Antwerpen; ze reden door een wijk vol Jugendstil huizen en het regende. De keien glommen in de koplampen.
‘U heeft uw bestemming bereikt,’ deelde de Tomtom mee.

‘Eens in de honderd jaar,’ mompelde Leidecker. ‘En prompt te middernacht.’
Een kerkklok begon te beieren. Een tweede klok volgde.
Halverwege een gevel verscheen een lichtpunt en het was dezelfde groene gloed die Gert zich herinnerde. Precies dezelfde.
De illusie waaierde van de poort uit over de keien tot ze in een laan van hoge bomen stonden.
Leidecker snelde als eerste door de poort, zijn hanenveer triomfantelijk opgeheven. Mehmet volgde. Toen de andere vijf en ineens stonden Gert en Ronald als enigen naast het busje.
De poort begon te pulseren zodra de laatste klokslag wegstierf en ze wisten dat de doorgang nu elke seconde kon verdwijnen.
‘Ik zou de volgende maand met Roberto gaan backpacken in China,’ zei Ronald. ‘Je kent het wel van die plaatjes. Waanzinnig hoge rotsen met watervallen en slierende mist. Als iets uit een sprookje.’
‘Jullie zijn al vijf jaar samen, toch?’
‘Ja, ik denk dat Roberto eindelijk de ware is.’
‘Morgen heeft mijn oudste dochter een wedstrijd schoonspringen en wie weet wint ze,’ zei Gert. ‘Weet je, als ik naar Ciska en de meiden kijk, kan ik mijn ogen amper geloven. Dat ze bij mij horen.’
‘Poorten,’ snoof Gert. Ze draaiden zich als één man om en de zwarte veren dwarrelden omlaag naar de keien die niet langer verlicht werden door de gloed van het Veelkleurige Land.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/DE-PRIJS-VAN-DE-POORTEN-2-641152102

De gelaarsde haas

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis van de […]

Lees verder...

De gelaarsde haas

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis
van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

Willem Koelewijn had bankdirecteur willen worden, net als zijn vader. Natuurlijk zou hij eerst als teller beginnen: lekker achter de balie de knisperende vijftig euro biljetten uittellen, met zo nu en dan een roofoverval om het spannend te houden.
Helaas ontsloegen de banken tegenwoordig driehonderd man voor elke nieuwe employee die ze aannamen.
Na zijn zevenendertigste sollicitatie had hij in arre moede bij zijn Spakenburgse oma Hentje aangeklopt: zij was de mater familias die werkelijk overal raad op wist.
Oma Hentje kleedde zich in de traditionele dracht van een succesvolle palingvrouw: een kraplap omslag met kleurige bloemen, een gesteven kapje. Elke toerist die het waagde haar te fotograferen, kon echter op een ferme muilpeer en een stevige oorvijg rekenen en zijn smarphone belande daarna met een plons in de haven. ‘Ik ben toch verdessimuh geen circusaapje?’ om met oma Hentje te spreken.
‘Tja, jongen,’ zei ze terwijl ze een scheut jenever over haar dorstige geraniums goot, ‘voor we bankiers en palingvissers werden, hadden we een stel andere beroepen: kiezentrekkers en waarzeggers. Met een tovenaar of heks hier daar.’ Ze bekeek hem van top tot teen. ‘Je ene oog is groen en je andere bruin. Volgens mij heb jij ons andere talent ook. Mensen die er niets van snappen, noemen dat het boze oog, maar wij weten wel beter.’ Ze gaf hem een por en knipoogde met haar linkeroog dat inderdaad groen was, net als dat van Willem.
‘Ik kan best wel goed rekenen,’ protesteerde Willem, ‘maar ik heb nog nooit een spook gezien, oma. Of water in wijn veranderd.’
‘Je hebt het domweg nooit geprobeerd, jongen,’ zei zijn oma. ‘Ik ken nog iemand bij de gemeente. Hun spokenvanger gaat binnenkort met pensioen.’
‘Maar ik zei toch dat ik nog nooit een spook gezien heb! Hoe moet ik ze dan in hemelsnaam vangen?’
‘Daar gaan we vannacht iets aan doen.’ Ze goot Willems jeneverglas voor de derde keer vol. ‘Drink op. Daar wordt je een man van.’

Het was het betere kerkhof, dat moest Willem toegeven. Het lag aan de stadsgracht, bij de Boldershof. Scheve zerken en holle wilgen, een hemel vol zwierende vleermuizen. Een boot gleed over het duistere water, doodstil, gevolgd door een zwerm vleermuizen.
Willem deinsde terug. ‘Dat is het schip naar de hel,’ fluisterde hij. ‘en de Dood staat zelf aan het roer.’
Zijn grootmoeder grinnikte. ‘Welnee. Dat is de vleermuizentocht van de Waterlijn. En denk je echt dat de dood een zeemanspetje draagt? Dat is schipper Ab.’
‘Ik zie anders nohog niksss,’ zei Willem met dubbele tong. Hij had absoluut geen zin om spokenvanger te worden.
‘Hah!’ riep zijn oma. ‘Blinde mol! Zonde van de jenever. Je voerde je zat genoeg om roze olifanten te zien en dan lukt een spook niet eens?’
Ze zette haar handen aan haar mond en brulde: ‘Laat je zien, lui. Niet zo bescheiden!’
En ineens zwierden mistflarden met graaihanden en bleke gezichten om de zerken. Er klonk een iel gejammer in zijn oren.
‘En?’ vroeg zijn grootmoeder.
‘Ik kan het moeilijk ontkennen,’ zei Willem met een zucht. Liegen tegen zijn oma had geen enkel nut: dat had hij als kleuter al ontdekt.

En daar zat hij nu, drie dagen later, achter de groene deur met Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst, vijf keer rechtsaf na de ingang en dan de trap omlaag. Om preciezer te zijn: naast Achmed die over de bisamratten in de dijken ging en aanzienlijk meer aanloop had dan Willem.

Een klop op de deur.
In de opening stond een rijzige man in een pak dat een stuk netter was dan Willems zeemanstrui.
‘Goedemiddag,’ zei de man, ‘ben ik hier bij de eh, spokenbestrijding?’
‘Dat klopt.’ Willem trok de la van zijn bureau open. ‘Glaasje jenever? Mijn ootjie zegt dat het helpt om spoken te zien.’
‘Straks misschien, maar laat ik mij eerst even voorstellen.’ Hij noemde zijn naam. ‘Ik ben de directeur van het St Pieter en Bloklands Gasthuis en wij hebben een probleem.’
‘Een spookachtig probleem?’
‘Ik vrees van wel. Onverklaarbare geluiden middenin de nacht en niets te zien. Vroeger was het hoogstens eens per jaar, op twee april want toen werd het gasthuis gesticht. Maar intussen is het bijna elke nacht.’
Willem pakte zijn dossiermap. ‘Wat voor geluiden precies?’
‘Gestamp. Ja dat is juiste woord. Alsof iemand met zware soldatenlaarzen de trap op en af loopt. Een niet zo maar geloop maar boos gestamp.’
‘En er valt verder niets te zien?’
‘Een lege trap. Maar gelukkig geen modderige voetstappen.’
‘En iets te horen? Gejammer, griezelig geborrel?’
‘Nu je het zegt: een bewoner vertelde dat zij een stem hoorde. “Mien wortel,” zei die stem. “Ieck en wil mienen wortel!”‘
‘Ah, ah. Een mooi middeleeuws spooksel aan de tongval te horen.’ Willem stond op. ‘Het staat genoteerd. We zien elkaar vannacht. Om laten we zeggen, iets voor middernacht?’

Het kon bijna niet beter. Er balanceerde een machtige volle maan boven het gasthuis en een stel vleermuizen had blijkbaar besloten dat het hier spannender was dan achter de boot van de Waterlijn.
De directeur knikte naar de slapende nachtwaker.
‘Deze trap is het,’ fluisterde hij om de nachtwaker niet te wekken.
Het was een prachtige zwart stenen wenteltrap met een bloemenslinger langs de reling, zag Willem.
In de verte begon de klok van de Lieve Vrouwe te slaan.
‘Ik hoop dat hij het deze keer niet laat afweten,’ zei de directeur.
De twaalfde slag stierf weg en meteen begonnen de voetstappen. Ze snelden van de eerste verdieping naar omlaag, stoven vlak langs Willem in een vlaag ijzige lucht. Prima, een echt spooksel. Een cirkel door de hal en daar schoten ze de trap weer op.
‘Dat gaat de hele nacht zo door,’ zuchtte de directeur. ‘Het stopt pas als de zon opkomt.’
Tien , twaalf keer bonsden de voetstappen de trap op en af, maar er viel niets te zien.
Willem viste zijn spookbril uit zijn jaszak en meteen werd alles duidelijk.
‘Krijg nou wat!’ zei Willem. Hij reikte de directeur zijn bril aan. ‘Misschien begrijp jij er meer van. Het is een Hans Klok bril, met ingestraald glas.’
‘Ingestraald?’ zei de directeur. ‘Hij is toch gewoon een goochelaar?’
Willem schudde zijn hoofd. ‘Welnee. Onze Hans is een redelijk goede tovenaar die net doet alsof hij een fantastische goochelaar is. Ik bedoel: het voltallige Urker mannenkoor door het Operagebouw laten zweven of een olifant doormidden zagen? Dat lukt je echt niet met wat spiegels en een inklapzaag.’
De directeur zette de bril op en floot.
‘Het is een haas. Een knots van een haas met soldatenlaarzen aan en hij loopt achter een zwevende peen aan.’
‘Precies wat ik zag,’ knikte Willem en toen hoorde hij de stem van de haas ook:
‘Mien wortel. Ieck en wil miene wortel!’
De directeur hief zijn kin op: ‘Luister, haas. Nu is genoeg. Er zijn hier mensen die willen slapen. Hop, hop. Terug naar je hol!’
‘Ik denk niet dat zoiets werkt,’ zei Willem. ‘Spoken zijn vaak nogal hardhorend.’
‘Ik zie hem nu zelfs zonder die rare bril van je,’ klaagde de directeur. ‘Wat een akelige knaagtanden en dan dat stupide wipstaartje van hem…’
Het was Willem duidelijk dat de directeur het helemaal gehad had met die spookhaas.
De directeur liet de bril zakken en verstijfde. ‘Verdorie, nu zie ik hem ook al zonder bril!’
En dat was waar. De haas rende de trap op en af en hij was volkomen 3-D, even ondoorzichtig als de directeur en Willem zelf. En hij stampte elke rondgang iets luider tot het door het hele gebouw galmde.
‘Daar was ik al bang voor,’ zei Willem. ‘Spoken worden solieder als iemand ze ziet.’
‘Doe er wat aan! Dit loopt echt uit de hand. Kijk, hij laat bij elke stamp een vies modderspoor achter!’
‘Dat is maar spookmodder,’ suste Willem. ‘Die verdwijnt zodra de eerste haan kraait.’ Maar hij begreep zelf ook wel dat zoiets een schrale troost was: een beetje directeur staat op een brandschoon gebouw. ‘Goed, aan de slag! Uw gebouw is spookvrij in een wip.’

Dat in een wip viel lelijk tegen. De rest van de nacht probeerde Willem alle geestopruimende remedies die in zijn handboek stonden: ze smeerden gestampte knoflook over de treden, trokken zespuntige tovercirkels met stoepkrijt uit de recreatieruimte. Ze lazen een psalm uit de Bijbel voor, de Latijnse, omdat de spookhaas waarschijnlijk al behoorlijk antiek was. Het was natuurlijk jammer dat er zo weinig hazen in de bijbel stonden en dat gold ook voor de Thora en de Koran.
De haas stampte onaangedaan door en de trap leek wel een modderpad.

Pas bij het eerste ochtendlicht, loste de haas met een luide, enigszins pesterige plop op. De voetstappen gingen nog een seconde of drie door en stopten toen.
‘We hebben een expert nodig,’ besloot Willem. ‘Dit gaat de kunde van een eenvoudige spokenjager als ik te boven.’
‘Expert?’
‘Mijn ootjie. Ze heeft het nooit met zoveel woorden gezegd maar ik denk dat ze eigenlijk een heks is.’

‘De Gelaarsde Haas dus!’ Willems ootjie gierde het uit. ‘Daar moeten we een glaasje op heffen.’
‘Het is nog een beetje vroeg op de dag,’ zei de directeur, maar hij nam het glaasje toch maar aan. Een expert spreek je niet tegen.
Willems grootmoeder liep naar haar boekenkast en opende EEMLANDSCHE SPOOKSELS ENDE VERVLOECKINGHEN.
‘Lijkt mij een vervloeking,’ zei ze. ‘Die haas werd vast een vreselijk onrecht aangedaan, dat hij nu nog van woede loopt te stampen.’ Ze bladerde door het boek. ‘Haasch. Den Haasch met den Bloeherighe Dolk. De Dode Haasch dien Valsigliek Singhet op den Vierspronghe. Hebbes! Den Gelaarsde Haasch.’

Het was een treurig verhaal zoals Willems ooitjie het hen vertelde.
Toen molenaar Derksen op sterven lag, verdeelde hij zijn bezittingen: zijn dochter kreeg de molen ‘Want jij bent de enige die opstond met het kraaien van de haan en niet lui bleef doorronken zoals je broers.’ De oudste zoon kreeg de koe en het trekpaard, de tweede de geit, de kat en de waakhond. Voor de jongste, Dirk Derksen schoot er alleen de mottige haas in het hok bij de moestuin over, plus een stel modderige laarzen.
Nu kende Dirk zijn sprookjes. Hij liep naar het hok toe en zette zijn handen in zijn zij: ‘Ontken het maar niet. Jij bent een magische haas die kan praten. Maak mij rijk en beroemd.’
‘Wat zit er voor mij in?’ vroeg de haas.
‘Tien winterpenen,’ zei Dirk.
‘Maak dat honderd winterpenen en ik ben je haas.’
‘Het zij zo.’
‘Open mijn hok en geef mij je laarzen. Niemand luistert naar een pratende haas op blote voeten.’

Die haas, dat was mij er eentje!
Binnen een paar maanden was Dirk rijk en beroemd en toen Dirk de dochter van de burgemeester langs zag flaneren, likte de haas aan zijn ganzenveer en schreefhij een fantastisch minnedicht voor Dirk.
‘Uwe ogen sien gelyck saffieren,
Uwe lippen bloedkoraal
Hoe geeren zoude ick
min daarinnen verdrinkcken…’
En dat nog een regel of zestig verder, terwijl Dirk zijn eigen naam niet eens kon spellen.
‘En, baas, wat betreft mijn winterpenen?’
‘Na de bruiloft. Reken op mij.’

‘Je bent nu rijk en beroemd,’ zei de haas na de bruiloft, ‘en mensen noemen je niet langer Dirk maar jonker Derkszoon van Spackenburgh tot Woudrichem. Maar rijk en beroemd is niet genoeg. Alle werkelijk voorname burgers doen goed om hun plaatsje in de hemel veilig te stellen.’
Dirk keek een beetje zuinig. Net als alle gloednieuwe en eigenlijk onterechte rijken draaide hij elke stuiver vier keer om. ‘Is dat nu werkelijk nodig?’
‘Wil je soms naar de hel gaan straks?’
Dirk zuchtte. ‘Doe maar.’
‘Een vraagje. Waar blijven mijn winterpenen? Mijn honderd winterpenen.’
‘Binnenkort. Het is nu zomer, dus helaas… nog geen winterpenen.’ en daar moest de haas het maar mee doen.

De haas stelde hem voor aan Rutger van den Doem en daarna aan de Bisschop van Utrecht zelf. Rutger was van plan een gasthuis voor zieken op te richten. Als medeoprichter werd Dirk inderdaad een voorname burger en niemand zou hem ooit meer een klaplopende molenaarszoon noemen.
‘Dat was toch best wel goedkoop, toch?’ zei de haas. ‘Een zak thalers en die krijg je toch binnen per karrenvracht. A propos, mijn winterpenen?’
‘Ik heb ze besteld. Ze moeten helemaal uit Novgorod komen, want daar groeien de beste winterpenen. Penen zo groot als suikerbieten.’ Hij knikte. ‘Want alles het beste is goed genoeg voor mijn favoriete haas.’

Op twee april 1393 tekende de bisschop van Utrecht persoonlijk de stichtingsoorkonde, uiteraard met een feestmaal en rijkelijk begoten.
De bisschop hief zijn glas: ‘Dat was een genereus gebaar Dirk Dirkszoon. Niet veel rijke lieden hebben hart voor de minderbedeelden onder ons.’ Hij keek rond. ‘Waar is uw vriend de haas overigens gebleven?’
‘Hij is, eh…. helaas verhinderd.’
De andere oprichter, Rugter van den Doem, smakte zijn lippen, in die tijd een teken dat men een gerecht hogelijk waardeerde. ‘Heerlijk, vriend Dirk, die haas is wijnsaus. Zelden zo’n mals dierke geproefd.’

‘Dat is het wel om ongeveer,’ zei Willems ooitjie .
‘Bedoel je dat Dirk….’ zei Willem ontzet.
‘Ik begrijp nu waarom die haas zo boos stampt,’ zei de directeur. ‘De vraag is wat we er aan gaan doen?”
‘Ligt dat niet voor de hand?’ zei Willems ooitjie. ‘U bent toch de opvolger van Dirk Derkszoon? De hoogste tijd dat we zijn belofte aan de haas inwilligen.’

De klok was net aan de elfde slag toe toen de bestelwagen van Interveg met gierende remmen voor de poort van het gasthuis stopte.
‘Wat nu weer?’ zei de portier klaaglijk. ‘Ik dacht dat dit een lekker dommelbaantje was.’
De chauffeur reed zijn steekwagen binnen waarop de kratten met winterpenen hoog opgestapeld lagen.
‘Honderd winterpenen, meneer, regelrecht van Novgorod.’
‘Ik weet anders niks van winterpenen.’
‘Het is voor ons!’ riep Willem van de trap. ‘Kar maar door!’

Op de twaalfde slag verscheen de haas met zijn zwevende peen. Hij keek blij verrast naar kisten met wortels.
‘Enderlick!’ kreet hij. ‘Mien wortelkens!’
De haas dook het eerste krat in. Er klonk een woest geknaag en geknabbel en een hartenklop later verdwenen zowel de kratten als de haas.
Willem wreef zich in de handen. ‘Dat is dan ook weer opgelost. Graag gedaan, meneer.’

Drie dagen later klopte de directeur opnieuw bij het bureau van de Spokenbestrijdingsdienst aan.
‘Ik wil niet klagen,’ zei hij. ‘Geen spookhaas meer te zien en hij stampt ook niet meer. Alleen dat gekauw en gesmak de hele nacht… Je kunt het tot in de verste hoeken horen.’
‘Helaas gaan wij niet over geluidsoverlast,’ zei Willem. ‘Het enige dat ik kan aanraden, is een goed gesprek met de haas en de wijkagent. Of oordopjes voor alle bewoners. Er is daar een mooie subsidieregeling voor.’

De gelaarsde haas

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis
van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

Willem Koelewijn had bankdirecteur willen worden, net als zijn vader. Natuurlijk zou hij eerst als teller beginnen: lekker achter de balie de knisperende vijftig euro biljetten uittellen, met zo nu en dan een roofoverval om het spannend te houden.
Helaas ontsloegen de banken tegenwoordig driehonderd man voor elke nieuwe employee die ze aannamen.
Na zijn zevenendertigste sollicitatie had hij in arre moede bij zijn Spakenburgse oma Hentje aangeklopt: zij was de mater familias die werkelijk overal raad op wist.
Oma Hentje kleedde zich in de traditionele dracht van een succesvolle palingvrouw: een kraplap omslag met kleurige bloemen, een gesteven kapje. Elke toerist die het waagde haar te fotograferen, kon echter op een ferme muilpeer en een stevige oorvijg rekenen en zijn smarphone belande daarna met een plons in de haven. ‘Ik ben toch verdessimuh geen circusaapje?’ om met oma Hentje te spreken.
‘Tja, jongen,’ zei ze terwijl ze een scheut jenever over haar dorstige geraniums goot, ‘voor we bankiers en palingvissers werden, hadden we een stel andere beroepen: kiezentrekkers en waarzeggers. Met een tovenaar of heks hier daar.’ Ze bekeek hem van top tot teen. ‘Je ene oog is groen en je andere bruin. Volgens mij heb jij ons andere talent ook. Mensen die er niets van snappen, noemen dat het boze oog, maar wij weten wel beter.’ Ze gaf hem een por en knipoogde met haar linkeroog dat inderdaad groen was, net als dat van Willem.
‘Ik kan best wel goed rekenen,’ protesteerde Willem, ‘maar ik heb nog nooit een spook gezien, oma. Of water in wijn veranderd.’
‘Je hebt het domweg nooit geprobeerd, jongen,’ zei zijn oma. ‘Ik ken nog iemand bij de gemeente. Hun spokenvanger gaat binnenkort met pensioen.’
‘Maar ik zei toch dat ik nog nooit een spook gezien heb! Hoe moet ik ze dan in hemelsnaam vangen?’
‘Daar gaan we vannacht iets aan doen.’ Ze goot Willems jeneverglas voor de derde keer vol. ‘Drink op. Daar wordt je een man van.’

Het was het betere kerkhof, dat moest Willem toegeven. Het lag aan de stadsgracht, bij de Boldershof. Scheve zerken en holle wilgen, een hemel vol zwierende vleermuizen. Een boot gleed over het duistere water, doodstil, gevolgd door een zwerm vleermuizen.
Willem deinsde terug. ‘Dat is het schip naar de hel,’ fluisterde hij. ‘en de Dood staat zelf aan het roer.’
Zijn grootmoeder grinnikte. ‘Welnee. Dat is de vleermuizentocht van de Waterlijn. En denk je echt dat de dood een zeemanspetje draagt? Dat is schipper Ab.’
‘Ik zie anders nohog niksss,’ zei Willem met dubbele tong. Hij had absoluut geen zin om spokenvanger te worden.
‘Hah!’ riep zijn oma. ‘Blinde mol! Zonde van de jenever. Je voerde je zat genoeg om roze olifanten te zien en dan lukt een spook niet eens?’
Ze zette haar handen aan haar mond en brulde: ‘Laat je zien, lui. Niet zo bescheiden!’
En ineens zwierden mistflarden met graaihanden en bleke gezichten om de zerken. Er klonk een iel gejammer in zijn oren.
‘En?’ vroeg zijn grootmoeder.
‘Ik kan het moeilijk ontkennen,’ zei Willem met een zucht. Liegen tegen zijn oma had geen enkel nut: dat had hij als kleuter al ontdekt.

En daar zat hij nu, drie dagen later, achter de groene deur met Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst, vijf keer rechtsaf na de ingang en dan de trap omlaag. Om preciezer te zijn: naast Achmed die over de bisamratten in de dijken ging en aanzienlijk meer aanloop had dan Willem.

Een klop op de deur.
In de opening stond een rijzige man in een pak dat een stuk netter was dan Willems zeemanstrui.
‘Goedemiddag,’ zei de man, ‘ben ik hier bij de eh, spokenbestrijding?’
‘Dat klopt.’ Willem trok de la van zijn bureau open. ‘Glaasje jenever? Mijn ootjie zegt dat het helpt om spoken te zien.’
‘Straks misschien, maar laat ik mij eerst even voorstellen.’ Hij noemde zijn naam. ‘Ik ben de directeur van het St Pieter en Bloklands Gasthuis en wij hebben een probleem.’
‘Een spookachtig probleem?’
‘Ik vrees van wel. Onverklaarbare geluiden middenin de nacht en niets te zien. Vroeger was het hoogstens eens per jaar, op twee april want toen werd het gasthuis gesticht. Maar intussen is het bijna elke nacht.’
Willem pakte zijn dossiermap. ‘Wat voor geluiden precies?’
‘Gestamp. Ja dat is juiste woord. Alsof iemand met zware soldatenlaarzen de trap op en af loopt. Een niet zo maar geloop maar boos gestamp.’
‘En er valt verder niets te zien?’
‘Een lege trap. Maar gelukkig geen modderige voetstappen.’
‘En iets te horen? Gejammer, griezelig geborrel?’
‘Nu je het zegt: een bewoner vertelde dat zij een stem hoorde. “Mien wortel,” zei die stem. “Ieck en wil mienen wortel!”‘
‘Ah, ah. Een mooi middeleeuws spooksel aan de tongval te horen.’ Willem stond op. ‘Het staat genoteerd. We zien elkaar vannacht. Om laten we zeggen, iets voor middernacht?’

Het kon bijna niet beter. Er balanceerde een machtige volle maan boven het gasthuis en een stel vleermuizen had blijkbaar besloten dat het hier spannender was dan achter de boot van de Waterlijn.
De directeur knikte naar de slapende nachtwaker.
‘Deze trap is het,’ fluisterde hij om de nachtwaker niet te wekken.
Het was een prachtige zwart stenen wenteltrap met een bloemenslinger langs de reling, zag Willem.
In de verte begon de klok van de Lieve Vrouwe te slaan.
‘Ik hoop dat hij het deze keer niet laat afweten,’ zei de directeur.
De twaalfde slag stierf weg en meteen begonnen de voetstappen. Ze snelden van de eerste verdieping naar omlaag, stoven vlak langs Willem in een vlaag ijzige lucht. Prima, een echt spooksel. Een cirkel door de hal en daar schoten ze de trap weer op.
‘Dat gaat de hele nacht zo door,’ zuchtte de directeur. ‘Het stopt pas als de zon opkomt.’
Tien , twaalf keer bonsden de voetstappen de trap op en af, maar er viel niets te zien.
Willem viste zijn spookbril uit zijn jaszak en meteen werd alles duidelijk.
‘Krijg nou wat!’ zei Willem. Hij reikte de directeur zijn bril aan. ‘Misschien begrijp jij er meer van. Het is een Hans Klok bril, met ingestraald glas.’
‘Ingestraald?’ zei de directeur. ‘Hij is toch gewoon een goochelaar?’
Willem schudde zijn hoofd. ‘Welnee. Onze Hans is een redelijk goede tovenaar die net doet alsof hij een fantastische goochelaar is. Ik bedoel: het voltallige Urker mannenkoor door het Operagebouw laten zweven of een olifant doormidden zagen? Dat lukt je echt niet met wat spiegels en een inklapzaag.’
De directeur zette de bril op en floot.
‘Het is een haas. Een knots van een haas met soldatenlaarzen aan en hij loopt achter een zwevende peen aan.’
‘Precies wat ik zag,’ knikte Willem en toen hoorde hij de stem van de haas ook:
‘Mien wortel. Ieck en wil miene wortel!’
De directeur hief zijn kin op: ‘Luister, haas. Nu is genoeg. Er zijn hier mensen die willen slapen. Hop, hop. Terug naar je hol!’
‘Ik denk niet dat zoiets werkt,’ zei Willem. ‘Spoken zijn vaak nogal hardhorend.’
‘Ik zie hem nu zelfs zonder die rare bril van je,’ klaagde de directeur. ‘Wat een akelige knaagtanden en dan dat stupide wipstaartje van hem…’
Het was Willem duidelijk dat de directeur het helemaal gehad had met die spookhaas.
De directeur liet de bril zakken en verstijfde. ‘Verdorie, nu zie ik hem ook al zonder bril!’
En dat was waar. De haas rende de trap op en af en hij was volkomen 3-D, even ondoorzichtig als de directeur en Willem zelf. En hij stampte elke rondgang iets luider tot het door het hele gebouw galmde.
‘Daar was ik al bang voor,’ zei Willem. ‘Spoken worden solieder als iemand ze ziet.’
‘Doe er wat aan! Dit loopt echt uit de hand. Kijk, hij laat bij elke stamp een vies modderspoor achter!’
‘Dat is maar spookmodder,’ suste Willem. ‘Die verdwijnt zodra de eerste haan kraait.’ Maar hij begreep zelf ook wel dat zoiets een schrale troost was: een beetje directeur staat op een brandschoon gebouw. ‘Goed, aan de slag! Uw gebouw is spookvrij in een wip.’

Dat in een wip viel lelijk tegen. De rest van de nacht probeerde Willem alle geestopruimende remedies die in zijn handboek stonden: ze smeerden gestampte knoflook over de treden, trokken zespuntige tovercirkels met stoepkrijt uit de recreatieruimte. Ze lazen een psalm uit de Bijbel voor, de Latijnse, omdat de spookhaas waarschijnlijk al behoorlijk antiek was. Het was natuurlijk jammer dat er zo weinig hazen in de bijbel stonden en dat gold ook voor de Thora en de Koran.
De haas stampte onaangedaan door en de trap leek wel een modderpad.

Pas bij het eerste ochtendlicht, loste de haas met een luide, enigszins pesterige plop op. De voetstappen gingen nog een seconde of drie door en stopten toen.
‘We hebben een expert nodig,’ besloot Willem. ‘Dit gaat de kunde van een eenvoudige spokenjager als ik te boven.’
‘Expert?’
‘Mijn ootjie. Ze heeft het nooit met zoveel woorden gezegd maar ik denk dat ze eigenlijk een heks is.’

‘De Gelaarsde Haas dus!’ Willems ootjie gierde het uit. ‘Daar moeten we een glaasje op heffen.’
‘Het is nog een beetje vroeg op de dag,’ zei de directeur, maar hij nam het glaasje toch maar aan. Een expert spreek je niet tegen.
Willems grootmoeder liep naar haar boekenkast en opende EEMLANDSCHE SPOOKSELS ENDE VERVLOECKINGHEN.
‘Lijkt mij een vervloeking,’ zei ze. ‘Die haas werd vast een vreselijk onrecht aangedaan, dat hij nu nog van woede loopt te stampen.’ Ze bladerde door het boek. ‘Haasch. Den Haasch met den Bloeherighe Dolk. De Dode Haasch dien Valsigliek Singhet op den Vierspronghe. Hebbes! Den Gelaarsde Haasch.’

Het was een treurig verhaal zoals Willems ooitjie het hen vertelde.
Toen molenaar Derksen op sterven lag, verdeelde hij zijn bezittingen: zijn dochter kreeg de molen ‘Want jij bent de enige die opstond met het kraaien van de haan en niet lui bleef doorronken zoals je broers.’ De oudste zoon kreeg de koe en het trekpaard, de tweede de geit, de kat en de waakhond. Voor de jongste, Dirk Derksen schoot er alleen de mottige haas in het hok bij de moestuin over, plus een stel modderige laarzen.
Nu kende Dirk zijn sprookjes. Hij liep naar het hok toe en zette zijn handen in zijn zij: ‘Ontken het maar niet. Jij bent een magische haas die kan praten. Maak mij rijk en beroemd.’
‘Wat zit er voor mij in?’ vroeg de haas.
‘Tien winterpenen,’ zei Dirk.
‘Maak dat honderd winterpenen en ik ben je haas.’
‘Het zij zo.’
‘Open mijn hok en geef mij je laarzen. Niemand luistert naar een pratende haas op blote voeten.’

Die haas, dat was mij er eentje!
Binnen een paar maanden was Dirk rijk en beroemd en toen Dirk de dochter van de burgemeester langs zag flaneren, likte de haas aan zijn ganzenveer en schreefhij een fantastisch minnedicht voor Dirk.
‘Uwe ogen sien gelyck saffieren,
Uwe lippen bloedkoraal
Hoe geeren zoude ick
min daarinnen verdrinkcken…’
En dat nog een regel of zestig verder, terwijl Dirk zijn eigen naam niet eens kon spellen.
‘En, baas, wat betreft mijn winterpenen?’
‘Na de bruiloft. Reken op mij.’

‘Je bent nu rijk en beroemd,’ zei de haas na de bruiloft, ‘en mensen noemen je niet langer Dirk maar jonker Derkszoon van Spackenburgh tot Woudrichem. Maar rijk en beroemd is niet genoeg. Alle werkelijk voorname burgers doen goed om hun plaatsje in de hemel veilig te stellen.’
Dirk keek een beetje zuinig. Net als alle gloednieuwe en eigenlijk onterechte rijken draaide hij elke stuiver vier keer om. ‘Is dat nu werkelijk nodig?’
‘Wil je soms naar de hel gaan straks?’
Dirk zuchtte. ‘Doe maar.’
‘Een vraagje. Waar blijven mijn winterpenen? Mijn honderd winterpenen.’
‘Binnenkort. Het is nu zomer, dus helaas… nog geen winterpenen.’ en daar moest de haas het maar mee doen.

De haas stelde hem voor aan Rutger van den Doem en daarna aan de Bisschop van Utrecht zelf. Rutger was van plan een gasthuis voor zieken op te richten. Als medeoprichter werd Dirk inderdaad een voorname burger en niemand zou hem ooit meer een klaplopende molenaarszoon noemen.
‘Dat was toch best wel goedkoop, toch?’ zei de haas. ‘Een zak thalers en die krijg je toch binnen per karrenvracht. A propos, mijn winterpenen?’
‘Ik heb ze besteld. Ze moeten helemaal uit Novgorod komen, want daar groeien de beste winterpenen. Penen zo groot als suikerbieten.’ Hij knikte. ‘Want alles het beste is goed genoeg voor mijn favoriete haas.’

Op twee april 1393 tekende de bisschop van Utrecht persoonlijk de stichtingsoorkonde, uiteraard met een feestmaal en rijkelijk begoten.
De bisschop hief zijn glas: ‘Dat was een genereus gebaar Dirk Dirkszoon. Niet veel rijke lieden hebben hart voor de minderbedeelden onder ons.’ Hij keek rond. ‘Waar is uw vriend de haas overigens gebleven?’
‘Hij is, eh…. helaas verhinderd.’
De andere oprichter, Rugter van den Doem, smakte zijn lippen, in die tijd een teken dat men een gerecht hogelijk waardeerde. ‘Heerlijk, vriend Dirk, die haas is wijnsaus. Zelden zo’n mals dierke geproefd.’

‘Dat is het wel om ongeveer,’ zei Willems ooitjie .
‘Bedoel je dat Dirk….’ zei Willem ontzet.
‘Ik begrijp nu waarom die haas zo boos stampt,’ zei de directeur. ‘De vraag is wat we er aan gaan doen?”
‘Ligt dat niet voor de hand?’ zei Willems ooitjie. ‘U bent toch de opvolger van Dirk Derkszoon? De hoogste tijd dat we zijn belofte aan de haas inwilligen.’

De klok was net aan de elfde slag toe toen de bestelwagen van Interveg met gierende remmen voor de poort van het gasthuis stopte.
‘Wat nu weer?’ zei de portier klaaglijk. ‘Ik dacht dat dit een lekker dommelbaantje was.’
De chauffeur reed zijn steekwagen binnen waarop de kratten met winterpenen hoog opgestapeld lagen.
‘Honderd winterpenen, meneer, regelrecht van Novgorod.’
‘Ik weet anders niks van winterpenen.’
‘Het is voor ons!’ riep Willem van de trap. ‘Kar maar door!’

Op de twaalfde slag verscheen de haas met zijn zwevende peen. Hij keek blij verrast naar kisten met wortels.
‘Enderlick!’ kreet hij. ‘Mien wortelkens!’
De haas dook het eerste krat in. Er klonk een woest geknaag en geknabbel en een hartenklop later verdwenen zowel de kratten als de haas.
Willem wreef zich in de handen. ‘Dat is dan ook weer opgelost. Graag gedaan, meneer.’

Drie dagen later klopte de directeur opnieuw bij het bureau van de Spokenbestrijdingsdienst aan.
‘Ik wil niet klagen,’ zei hij. ‘Geen spookhaas meer te zien en hij stampt ook niet meer. Alleen dat gekauw en gesmak de hele nacht… Je kunt het tot in de verste hoeken horen.’
‘Helaas gaan wij niet over geluidsoverlast,’ zei Willem. ‘Het enige dat ik kan aanraden, is een goed gesprek met de haas en de wijkagent. Of oordopjes voor alle bewoners. Er is daar een mooie subsidieregeling voor.’

Geene kaas ende geene boter

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis van de […]

Lees verder...

Geene kaas ende geene boter

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis
van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

De man die zijn kantoor binnenstapte, kwam Willem vagelijk bekend voor.
‘Ik weet wie u bent.’
‘Ik ben de directeur van…’
Willem stak een vinger in de lucht. ‘Nee, wacht. Een gezicht vergeet ik nooit, hoe lang geleden het ook was. Ik heb het! De directeur van Blokker.’
De directeur knikte. ‘Bijna goed. Ik ben de directeur van het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis en de laatste keer dat we elkaar zagen, was twee weken terug. Met de spookhaas.’
‘Precies! Nog verdere problemen mee gehad?’
‘Je blijft het geknaag op al die honderd winterpenen goed horen en hij marcheert iedere nacht de trap nog steeds op en af, maar nu loopt hij op de punten van zijn laarzen. Iedereen is er intussen wel aan gewend.’ De directeur glimlachte. ‘De bewoners zijn zelfs wel een beetje trots op hem. We zijn het enige gasthuis in Amersfoort met een authentiek spook.’
‘Maarrr…?’ zei Willem en liet de erren goed rollen..
‘Je hebt gelijk. We hebben een nieuw probleem. Elke ochtend zijn alle plakken kaas en de boter uit de keuken verdwenen. De boterpotten werden finaal uitgelikt en in de overgebleven kaaskorsten staan tandafdrukken. Menselijke. Ze zijn veel te groot voor muizen of ratten.’
‘Dat klinkt inderdaad als spokenwerk,’ zei Willem. Hij vouwde zijn armen over elkaar. ‘Hoe pakken we dit aan? Middernacht maar weer en deze keer in de keuken?’

‘Het lijkt hier wel een zoete inval,’ klaagde nachtportier. ‘Ik dacht dat bij een verzorgingshuis iedereen om twaalf uur wel onder de wol zou liggen?’
‘Spoken niet,’ zei Willem en liep door naar de keuken.
Midden op de glanzende stalen tafel lag een stevig stuk kaas uitnodigend uitgestald en een Delfs blauwe boterpot die tot de rand gevuld was.
‘Mijn complimenten,’ zei hij tegen de directeur. ‘Old Amsterdam is een van de duurdere soorten kaas en Delfs blauw is ook vast mooi vertrouwd voor een spook. Als je een val zet, moet je het ook goed doen.’
In de verte begon een kerkklok te slaan en meteen daarop een half dozijn meer. De klok van de Dieventoren hobbelde er weer achteraan, zoals gewoonlijk.

Tien, elf, twaalf en de laatste slag stierf weg.
De homp kaas wiebelde, steeg toen een meter op.
‘Eens zien met wie wij te maken hebben,’ zei Willem en zette zijn Hans Klok spookbril op.
Hij fronste. ‘Het enig dat ik zie, is die zwevende kaas.’ Hij nam de bril van zijn neus, schudde. ‘Daar was ik al bang voor. Hij is op. De laatste keer hebben we hem ook wel erg intensief gebruikt.’
‘Hebben jullie geen reserve?
‘Helaas. Toen ik ik een nieuwe wilde bestellen, deden ze nogal moeilijk bij het castingbureau van Hans Klok. “Meneer,” zeiden ze, “er moet een vergissing in het spel zijn. Wij verkopen geen ingestraalde spookbrillen. Meneer Klok is een professionele goochelaar en hij heeft echt niks met helende edelstenen en dat soort onzin.’
‘Dan moeten we het zelf maar regelen,’ zei de directeur. Hij greep de kaas vast en gaf er een ferme ruk aan.
De zwevende kaas gaf hoogstens een centimeter mee. ‘Die zit muurvast,’ concludeerde de directeur.
Een paar happen uit de kaas later begon ook de boterpot te wiebelen en steeg op. Een onzichtbare tong likte de hele boterpot in twee, drie halen leeg.
‘Zou een mattenklopper helpen?’ vroeg de directeur. ‘Meppen met een mattenklopper is nogal ouderwets maar dat is dit spook waarschijnlijk ook. Vroeger behandelden ze de bewoners vaak als kleine kinderen. Ze zijn streng gewend.’
‘Misschien als die mattenklopper gezegend is?’ zei Willem.

‘Mevrouw!’ klonk het uit het halletje. ‘U kunt niet zomaar doorlopen! Bezoekers moet zich eerst melden.’
‘Niet als hun hulp dringend nodig is.’
Willems oma Hentje stapte de keuken binnen.
‘Volgens mij kunnen jullie wel wat assistentie gebruiken.’
‘Zag je ons in je kristallen bol?’ vroeg Willem.
Oma Hentje snoof. ‘Een kristallen bol, dat is meer iets voor lieve kruidenvrouwtjes. Ordentelijke heksen gebruiken gewoon een app op hun iPhone.’
Ze pakte een afgekloven kaaskorst van de tegels.
‘Een hele rij tandafdrukken. Dat is magisch nog bruikbaarder dan een vingerafdruk.’
Ze trok een cirkel om de kaaskorst, mompelde iets dat Willem als ‘Oseweise wose, walhalla’ in de oren klonk. Er waren duidelijk nog heel veel zaken die hij als spokenvanger moest leren.
In de verte klonk een zacht, maar nadrukkelijk gerinkel.
Ze volgde het geluid de eetzaal door. In de boekenkast achter de balie lichtte een dun boekje fel groen op.
Oma Hentje knipte met haar vingers en het boekje fladderde haar tegemoet als een papieren vlinder en sloeg open op haar handpalm. Een stuk tekst rees een paar centimeter boven de pagina.
‘Dat moet jullie kazendief zijn,’ zei ze nadat ze tekst had doorgelezen. ‘Ene Geertje Spijcker. Ze kreeg huisarrest voor twee maanden omdat ze voortdurend dronken rondliep en de luizen haar bed als springkussen gebruikten. Zoals hier staat: Dat sy gedurende die tijd geen kaas of boter genieten sal. En als ze haar leven in die tijd niet beterde, dan werd ze voorgoed uit het gasthuis gezet.’
‘Geene kaas ende geene boter!’ schalde het opeens door de zaal. ‘Tis een schande! En geen ene druppel dranck!’
‘Ik vrees dat we nog niet van haar af zijn,’ zei oma Hentje. ‘Het ging al mis met de boter en de kaas en nu heeft ze het ook nog over drank.’ Ze draaide zich naar de directeur. ‘Heb je soms een fles Bokma of desnoods Bols?’
‘Ik weet niet of ons onder de tafel zuipen wel de beste oplossing is, oma Hentje,’ zei Willem voorzichtig.
‘Wij niet,’ sprak oma Hentje. ‘Geertje Speyker.’

‘Deze fles is maar halfvol,’ zei de directeur twijfelend. Hij had bij zes deuren moeten aankloppen voor iemand een fles uit zijn nachtkastje wilde vissen.
‘Des te beter. Dan is er ruimte genoeg.’ Ze draaide de dop los en zette de fles op de keukentafel neer. ‘En hop! Wat is er nu lekkerder dan een neutje bij een mooie plak oude kaas?’
Ze trok Willem en de directeur naar de deuropening.
‘En blijf hier nu staan,’ fluisterde ze. ‘Zo stil als muisjes.’

Een blauwe sliert licht verscheen en stolde tot een oud vrouwtje. Ze droeg lompen en hield een wijnkruik in de hand, eentje die ze keer op keer omdraaide zonder dat er ook maar één druppel uitviel.
‘Ik wed dat ze die proeftijd van twee maanden niet haalde,’ zei oma Hentje. ‘Ze werd uit het gasthuis gezet en stierf verbitterd.’
‘En blijkbaar ook erg dorstig,’ knikte de directeur.
Het Geertje Speyker-spook hief ineens haar kin op en Willem zag haar ogen uitpuilen en wild in de kassen draaien toen ze de fles met dubbele graanjenever ontdekte.
Ze veranderde prompt weer in een sliert mis en dook de fles in. De drank begon te borrelen en oma Hentje schoot naar voren, draaide de dop stevig op de fles.
‘Een mooie traditionele oplossing voor een lastige geest,’ zei ze en overhandigde de fles aan de directeur. ‘Ik vermoed dat u geen last meer van Geertje zult hebben.’
‘Ik geef de fles een ereplaatsje,’ verzekerde de directeur haar. ‘Naast de opgezette uil en de oorkonde van het Sint Pietersgasthuis in de Regentenkamer.’

Geene kaas ende geene boter

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis
van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

De man die zijn kantoor binnenstapte, kwam Willem vagelijk bekend voor.
‘Ik weet wie u bent.’
‘Ik ben de directeur van…’
Willem stak een vinger in de lucht. ‘Nee, wacht. Een gezicht vergeet ik nooit, hoe lang geleden het ook was. Ik heb het! De directeur van Blokker.’
De directeur knikte. ‘Bijna goed. Ik ben de directeur van het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis en de laatste keer dat we elkaar zagen, was twee weken terug. Met de spookhaas.’
‘Precies! Nog verdere problemen mee gehad?’
‘Je blijft het geknaag op al die honderd winterpenen goed horen en hij marcheert iedere nacht de trap nog steeds op en af, maar nu loopt hij op de punten van zijn laarzen. Iedereen is er intussen wel aan gewend.’ De directeur glimlachte. ‘De bewoners zijn zelfs wel een beetje trots op hem. We zijn het enige gasthuis in Amersfoort met een authentiek spook.’
‘Maarrr…?’ zei Willem en liet de erren goed rollen..
‘Je hebt gelijk. We hebben een nieuw probleem. Elke ochtend zijn alle plakken kaas en de boter uit de keuken verdwenen. De boterpotten werden finaal uitgelikt en in de overgebleven kaaskorsten staan tandafdrukken. Menselijke. Ze zijn veel te groot voor muizen of ratten.’
‘Dat klinkt inderdaad als spokenwerk,’ zei Willem. Hij vouwde zijn armen over elkaar. ‘Hoe pakken we dit aan? Middernacht maar weer en deze keer in de keuken?’

‘Het lijkt hier wel een zoete inval,’ klaagde nachtportier. ‘Ik dacht dat bij een verzorgingshuis iedereen om twaalf uur wel onder de wol zou liggen?’
‘Spoken niet,’ zei Willem en liep door naar de keuken.
Midden op de glanzende stalen tafel lag een stevig stuk kaas uitnodigend uitgestald en een Delfs blauwe boterpot die tot de rand gevuld was.
‘Mijn complimenten,’ zei hij tegen de directeur. ‘Old Amsterdam is een van de duurdere soorten kaas en Delfs blauw is ook vast mooi vertrouwd voor een spook. Als je een val zet, moet je het ook goed doen.’
In de verte begon een kerkklok te slaan en meteen daarop een half dozijn meer. De klok van de Dieventoren hobbelde er weer achteraan, zoals gewoonlijk.

Tien, elf, twaalf en de laatste slag stierf weg.
De homp kaas wiebelde, steeg toen een meter op.
‘Eens zien met wie wij te maken hebben,’ zei Willem en zette zijn Hans Klok spookbril op.
Hij fronste. ‘Het enig dat ik zie, is die zwevende kaas.’ Hij nam de bril van zijn neus, schudde. ‘Daar was ik al bang voor. Hij is op. De laatste keer hebben we hem ook wel erg intensief gebruikt.’
‘Hebben jullie geen reserve?
‘Helaas. Toen ik ik een nieuwe wilde bestellen, deden ze nogal moeilijk bij het castingbureau van Hans Klok. “Meneer,” zeiden ze, “er moet een vergissing in het spel zijn. Wij verkopen geen ingestraalde spookbrillen. Meneer Klok is een professionele goochelaar en hij heeft echt niks met helende edelstenen en dat soort onzin.’
‘Dan moeten we het zelf maar regelen,’ zei de directeur. Hij greep de kaas vast en gaf er een ferme ruk aan.
De zwevende kaas gaf hoogstens een centimeter mee. ‘Die zit muurvast,’ concludeerde de directeur.
Een paar happen uit de kaas later begon ook de boterpot te wiebelen en steeg op. Een onzichtbare tong likte de hele boterpot in twee, drie halen leeg.
‘Zou een mattenklopper helpen?’ vroeg de directeur. ‘Meppen met een mattenklopper is nogal ouderwets maar dat is dit spook waarschijnlijk ook. Vroeger behandelden ze de bewoners vaak als kleine kinderen. Ze zijn streng gewend.’
‘Misschien als die mattenklopper gezegend is?’ zei Willem.

‘Mevrouw!’ klonk het uit het halletje. ‘U kunt niet zomaar doorlopen! Bezoekers moet zich eerst melden.’
‘Niet als hun hulp dringend nodig is.’
Willems oma Hentje stapte de keuken binnen.
‘Volgens mij kunnen jullie wel wat assistentie gebruiken.’
‘Zag je ons in je kristallen bol?’ vroeg Willem.
Oma Hentje snoof. ‘Een kristallen bol, dat is meer iets voor lieve kruidenvrouwtjes. Ordentelijke heksen gebruiken gewoon een app op hun iPhone.’
Ze pakte een afgekloven kaaskorst van de tegels.
‘Een hele rij tandafdrukken. Dat is magisch nog bruikbaarder dan een vingerafdruk.’
Ze trok een cirkel om de kaaskorst, mompelde iets dat Willem als ‘Oseweise wose, walhalla’ in de oren klonk. Er waren duidelijk nog heel veel zaken die hij als spokenvanger moest leren.
In de verte klonk een zacht, maar nadrukkelijk gerinkel.
Ze volgde het geluid de eetzaal door. In de boekenkast achter de balie lichtte een dun boekje fel groen op.
Oma Hentje knipte met haar vingers en het boekje fladderde haar tegemoet als een papieren vlinder en sloeg open op haar handpalm. Een stuk tekst rees een paar centimeter boven de pagina.
‘Dat moet jullie kazendief zijn,’ zei ze nadat ze tekst had doorgelezen. ‘Ene Geertje Spijcker. Ze kreeg huisarrest voor twee maanden omdat ze voortdurend dronken rondliep en de luizen haar bed als springkussen gebruikten. Zoals hier staat: Dat sy gedurende die tijd geen kaas of boter genieten sal. En als ze haar leven in die tijd niet beterde, dan werd ze voorgoed uit het gasthuis gezet.’
‘Geene kaas ende geene boter!’ schalde het opeens door de zaal. ‘Tis een schande! En geen ene druppel dranck!’
‘Ik vrees dat we nog niet van haar af zijn,’ zei oma Hentje. ‘Het ging al mis met de boter en de kaas en nu heeft ze het ook nog over drank.’ Ze draaide zich naar de directeur. ‘Heb je soms een fles Bokma of desnoods Bols?’
‘Ik weet niet of ons onder de tafel zuipen wel de beste oplossing is, oma Hentje,’ zei Willem voorzichtig.
‘Wij niet,’ sprak oma Hentje. ‘Geertje Speyker.’

‘Deze fles is maar halfvol,’ zei de directeur twijfelend. Hij had bij zes deuren moeten aankloppen voor iemand een fles uit zijn nachtkastje wilde vissen.
‘Des te beter. Dan is er ruimte genoeg.’ Ze draaide de dop los en zette de fles op de keukentafel neer. ‘En hop! Wat is er nu lekkerder dan een neutje bij een mooie plak oude kaas?’
Ze trok Willem en de directeur naar de deuropening.
‘En blijf hier nu staan,’ fluisterde ze. ‘Zo stil als muisjes.’

Een blauwe sliert licht verscheen en stolde tot een oud vrouwtje. Ze droeg lompen en hield een wijnkruik in de hand, eentje die ze keer op keer omdraaide zonder dat er ook maar één druppel uitviel.
‘Ik wed dat ze die proeftijd van twee maanden niet haalde,’ zei oma Hentje. ‘Ze werd uit het gasthuis gezet en stierf verbitterd.’
‘En blijkbaar ook erg dorstig,’ knikte de directeur.
Het Geertje Speyker-spook hief ineens haar kin op en Willem zag haar ogen uitpuilen en wild in de kassen draaien toen ze de fles met dubbele graanjenever ontdekte.
Ze veranderde prompt weer in een sliert mis en dook de fles in. De drank begon te borrelen en oma Hentje schoot naar voren, draaide de dop stevig op de fles.
‘Een mooie traditionele oplossing voor een lastige geest,’ zei ze en overhandigde de fles aan de directeur. ‘Ik vermoed dat u geen last meer van Geertje zult hebben.’
‘Ik geef de fles een ereplaatsje,’ verzekerde de directeur haar. ‘Naast de opgezette uil en de oorkonde van het Sint Pietersgasthuis in de Regentenkamer.’

De beeldhouwer met de trillende handen

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis van de Gemeentelijke […]

Lees verder...

De beeldhouwer met de trillende handen

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

‘U moet het zelf zien,’ zei de directeur. ‘Het is iets dat bijna niet uit te leggen valt.’
‘Maar het gaat wel om iets spookachtigs?’ drong Willem aan.
Het was klaarlichte dag en het gasthuis zag er in de zon heel anders uit dan de keren dat ze er te middernacht langsgingen.
‘Misschien gaat het niet om geesten maar het is wel onverklaarbaar. Het begon met die Smaak tentoonstelling. Volgens de portier kwamen er veel meer bezoekers binnen dan er het pand verlieten. Dat geeft toch te denken: ze zijn vast niet allemaal door het wc-raampje naar buiten geklommen.’
‘Misschien een mensenetende trol in de kelder?’ vroeg Willems oma Hentje hoopvol. ‘Zolang ze we na afloop maar een neutje drinken, ben ik uw speurder.’
Ze was deze keer maar meteen meegegaan met Willem en de directeur. Uiteindelijk zouden ze haar hulp toch nodig hebben.
‘Ik zit een beetje achteraf,’ zei de directeur. ‘Meneer van Diemen is onze beeldhouwer en hij vroeg om een kamer waar niemand zich aan zijn gehamer zou storen.’
Ze gingen een stel trappen op en af, een vijftal deuren door en staken een binnenplaatsje over. Daarna omlaag door een hellende gang.
‘Het hoort niet helemaal bij het hoofdgebouw,’ zei de directeur, ‘ ‘maar het is er wel heerlijk rustig.’
Willem hoorde het gedrup van lekkend water. Waar zaten ze in hemelsnaam? Ergens halverwege het riool?
Hij zou de weg terug in ieder geval met geen mogelijkheid meer kunnen vinden. Niet dat zoiets een uitzondering was. ‘Jij kan nog verdwalen in het kippenhok,’ zoals zijn vrouw regelmatig verklaarde als hij weer eens verwilderd om zich heen keek.
‘We zijn er.’ De directeur duwde een deur open. ‘Kloppen heeft geen zin. Meneer van Diemen is nogal hardhorend en hij weigert zijn gehoorapparaat aan te zetten. “De ware beeldhouwer hoeft enkel het bonken van zijn hamer te horen,” eh?’

Van Diemens werkplaats was waarschijnlijk een kelder geweest want achterin stond nog een roestige ketel waaruit een warrige verzameling pijpen ontsproot. De rest van de ruimte was volgestouwd met spierwitte beelden.
‘Hoeveel beelden zijn het er wel niet?’ vroeg Willem.
‘Drieënzestig bij mijn laatste telling,’ zei de directeur. ‘Het verraste ons nogal dat van Diemen opeens zo realistisch begon te werken. Hij was hiervoor volkomen abstract. Je weet wel: kubussen en spiralen en allemaal zonder titel.’
Dit was de beste kwaliteit marmer, zag Willem toen hij zich over het beeld van een grootmoeder en haar rollator boog, geen knullige speksteen of boterzachte mergel.
Willem had een blauwe maandag een cursus beeldhouwen gevolgd maar was nooit veel verder dan een asbak gekomen en dat terwijl hij niet eens meer rookte. Wat hij over had gehouden was een gedegen materiaalkennis. Dit soort marmer was behoorlijk prijzig: minstens driehonderd euro per beeld. Niet bepaald een bedrag dat een gepensioneerde beeldhouwer zomaar kon ophoesten.
Hij bukte zich: achter een oude bloempot was het marmeren beeldje van een wegvluchtende rat neergezet.
Het was ongelooflijk gedetailleerd. Hoe had van Diemen in vredesnaam die snorharen kunnen beeldhouwen? Ze leken niet dikker dan een millimeter en zagen er akelig breekbaar uit.
De andere beelden leken ook al zo levensecht. Willem kon de poriën in de huid zien, de donshaartjes op de kin van het rennende meisje vlak bij de deur. Het was knap zo angstig als ze eruit zag: grote, bolle ogen, de mond open in het begin van een schreeuw.
‘Een mooie verzameling, niet?’ Van Diemen stapte achter de verwarmingsketel vandaan. ‘Beeldhouwen, dat is mijn lust en mijn leven. Dus toen mijn handen begonnen te trillen, moest ik iets anders verzinnen. En ik moet zeggen, het ene beeld na het andere zonder een bloedblaar of zelfs maar een richeltje eelt, dat bevalt hij best.’
‘Die beelden,’ zei oma Hentje, ‘die heb je niet zelf gemaakt, toch?’
‘Ik had assistentie,’ zei van Diemen. Hij knipte met zijn vingers. ‘Versteen ze!’
Een venijnig slangenkopje piepte prompt boven de ketel uit. Een allerakeligst gedrocht was het, met een soepele slangennek die uit het lijf van een stoffige haan groeide.
De ogen fonkelden en Willem voelde zijn gezicht verstarren, alsof het tot een plastic carnavals masker aan stollen was.
‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,’ jodelde oma Hentje en het gemene slangenkopje draaide zich meteen in haar richting. ‘Wie is de stramste in het land?’ Ze hield iets omhoog en er klonk een nadrukkelijk ploink! Van Diemen en het monstertje versteenden. Het wit begon bij hun tenen en schoot omhoog tot ze puur en glanzend marmer waren. Zelfs de spinnenwebben in van Diemens haar waren perfect gebeeldhouwd, zag Willem. Net als de veren van de basilisk.
‘Ik vermoedde al zoiets toen ik al die beelden zag,’ zei oma Hentje. ‘Ik ken die abstracte beeldhouwers. Ze maken rare driehoekjes omdat ze nog geen peer kunnen beeldhouwen.’ Ze snoof . ‘Twee linkerhanden. Nee, neem mijn Albrecht nu. Die snijdt de prachtigste tuinkabouters uit oude wilgen. Dat is wat ik echte kunst noem.’
‘En dat dier?’ vroeg de directeur.
‘O, een basilisk. Als een haan een slangenei uitbroedt, krijg je zoiets. Zijn blik versteent ogenblikkelijk.’
‘Een mooi klassiek beeld voor de hal,’ zei directeur. ‘Den Ouden Beeldhouwer en we zullen van Diemens naam erbij zetten.’ Hij draaide zich naar Willems oma. ‘En hoe wist u hem zo vlot te verslaan?’
‘Het is een vreselijk belegen truc,’ zei oma Hentje. ‘Die oude Griekse held gebruikte een opgewreven schild maar een handspiegeltje werkt ook prima. Zodra een basilisk zichzelf ziet, gaat het ‘Poing!’ Instant marmer.’ Ze stak het spiegeltje terug in haar handtas. ‘Het is niet dat ik zo ijdel ben, maar soms rolt mijn glazen oog weg onder de klerenkast.’

De beeldhouwer met de trillende handen

Dossier St. Pieters & Bloklands Gasthuis van de Gemeentelijke Spokenbestrijdingsdienst

‘U moet het zelf zien,’ zei de directeur. ‘Het is iets dat bijna niet uit te leggen valt.’
‘Maar het gaat wel om iets spookachtigs?’ drong Willem aan.
Het was klaarlichte dag en het gasthuis zag er in de zon heel anders uit dan de keren dat ze er te middernacht langsgingen.
‘Misschien gaat het niet om geesten maar het is wel onverklaarbaar. Het begon met die Smaak tentoonstelling. Volgens de portier kwamen er veel meer bezoekers binnen dan er het pand verlieten. Dat geeft toch te denken: ze zijn vast niet allemaal door het wc-raampje naar buiten geklommen.’
‘Misschien een mensenetende trol in de kelder?’ vroeg Willems oma Hentje hoopvol. ‘Zolang ze we na afloop maar een neutje drinken, ben ik uw speurder.’
Ze was deze keer maar meteen meegegaan met Willem en de directeur. Uiteindelijk zouden ze haar hulp toch nodig hebben.
‘Ik zit een beetje achteraf,’ zei de directeur. ‘Meneer van Diemen is onze beeldhouwer en hij vroeg om een kamer waar niemand zich aan zijn gehamer zou storen.’
Ze gingen een stel trappen op en af, een vijftal deuren door en staken een binnenplaatsje over. Daarna omlaag door een hellende gang.
‘Het hoort niet helemaal bij het hoofdgebouw,’ zei de directeur, ‘ ‘maar het is er wel heerlijk rustig.’
Willem hoorde het gedrup van lekkend water. Waar zaten ze in hemelsnaam? Ergens halverwege het riool?
Hij zou de weg terug in ieder geval met geen mogelijkheid meer kunnen vinden. Niet dat zoiets een uitzondering was. ‘Jij kan nog verdwalen in het kippenhok,’ zoals zijn vrouw regelmatig verklaarde als hij weer eens verwilderd om zich heen keek.
‘We zijn er.’ De directeur duwde een deur open. ‘Kloppen heeft geen zin. Meneer van Diemen is nogal hardhorend en hij weigert zijn gehoorapparaat aan te zetten. “De ware beeldhouwer hoeft enkel het bonken van zijn hamer te horen,” eh?’

Van Diemens werkplaats was waarschijnlijk een kelder geweest want achterin stond nog een roestige ketel waaruit een warrige verzameling pijpen ontsproot. De rest van de ruimte was volgestouwd met spierwitte beelden.
‘Hoeveel beelden zijn het er wel niet?’ vroeg Willem.
‘Drieënzestig bij mijn laatste telling,’ zei de directeur. ‘Het verraste ons nogal dat van Diemen opeens zo realistisch begon te werken. Hij was hiervoor volkomen abstract. Je weet wel: kubussen en spiralen en allemaal zonder titel.’
Dit was de beste kwaliteit marmer, zag Willem toen hij zich over het beeld van een grootmoeder en haar rollator boog, geen knullige speksteen of boterzachte mergel.
Willem had een blauwe maandag een cursus beeldhouwen gevolgd maar was nooit veel verder dan een asbak gekomen en dat terwijl hij niet eens meer rookte. Wat hij over had gehouden was een gedegen materiaalkennis. Dit soort marmer was behoorlijk prijzig: minstens driehonderd euro per beeld. Niet bepaald een bedrag dat een gepensioneerde beeldhouwer zomaar kon ophoesten.
Hij bukte zich: achter een oude bloempot was het marmeren beeldje van een wegvluchtende rat neergezet.
Het was ongelooflijk gedetailleerd. Hoe had van Diemen in vredesnaam die snorharen kunnen beeldhouwen? Ze leken niet dikker dan een millimeter en zagen er akelig breekbaar uit.
De andere beelden leken ook al zo levensecht. Willem kon de poriën in de huid zien, de donshaartjes op de kin van het rennende meisje vlak bij de deur. Het was knap zo angstig als ze eruit zag: grote, bolle ogen, de mond open in het begin van een schreeuw.
‘Een mooie verzameling, niet?’ Van Diemen stapte achter de verwarmingsketel vandaan. ‘Beeldhouwen, dat is mijn lust en mijn leven. Dus toen mijn handen begonnen te trillen, moest ik iets anders verzinnen. En ik moet zeggen, het ene beeld na het andere zonder een bloedblaar of zelfs maar een richeltje eelt, dat bevalt hij best.’
‘Die beelden,’ zei oma Hentje, ‘die heb je niet zelf gemaakt, toch?’
‘Ik had assistentie,’ zei van Diemen. Hij knipte met zijn vingers. ‘Versteen ze!’
Een venijnig slangenkopje piepte prompt boven de ketel uit. Een allerakeligst gedrocht was het, met een soepele slangennek die uit het lijf van een stoffige haan groeide.
De ogen fonkelden en Willem voelde zijn gezicht verstarren, alsof het tot een plastic carnavals masker aan stollen was.
‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,’ jodelde oma Hentje en het gemene slangenkopje draaide zich meteen in haar richting. ‘Wie is de stramste in het land?’ Ze hield iets omhoog en er klonk een nadrukkelijk ploink! Van Diemen en het monstertje versteenden. Het wit begon bij hun tenen en schoot omhoog tot ze puur en glanzend marmer waren. Zelfs de spinnenwebben in van Diemens haar waren perfect gebeeldhouwd, zag Willem. Net als de veren van de basilisk.
‘Ik vermoedde al zoiets toen ik al die beelden zag,’ zei oma Hentje. ‘Ik ken die abstracte beeldhouwers. Ze maken rare driehoekjes omdat ze nog geen peer kunnen beeldhouwen.’ Ze snoof . ‘Twee linkerhanden. Nee, neem mijn Albrecht nu. Die snijdt de prachtigste tuinkabouters uit oude wilgen. Dat is wat ik echte kunst noem.’
‘En dat dier?’ vroeg de directeur.
‘O, een basilisk. Als een haan een slangenei uitbroedt, krijg je zoiets. Zijn blik versteent ogenblikkelijk.’
‘Een mooi klassiek beeld voor de hal,’ zei directeur. ‘Den Ouden Beeldhouwer en we zullen van Diemens naam erbij zetten.’ Hij draaide zich naar Willems oma. ‘En hoe wist u hem zo vlot te verslaan?’
‘Het is een vreselijk belegen truc,’ zei oma Hentje. ‘Die oude Griekse held gebruikte een opgewreven schild maar een handspiegeltje werkt ook prima. Zodra een basilisk zichzelf ziet, gaat het ‘Poing!’ Instant marmer.’ Ze stak het spiegeltje terug in haar handtas. ‘Het is niet dat ik zo ijdel ben, maar soms rolt mijn glazen oog weg onder de klerenkast.’

Hoe het Duistere Geraniumwoud begon

Iedereen heeft over wietplantages gehoord. Op zolders en […]

Lees verder...

Hoe het Duistere Geraniumwoud begon

Iedereen heeft over wietplantages gehoord.
Op zolders en in garageboxen, in verlaten atoomschuilkelders: overal staan die vrolijke plantjes te groeien en bloeien onder suizelende hoogspanningslampen.
Dat gebeurt zelfs in de beste wijken, waar gestudeerde mensen wonen die toch beter hadden moeten weten. Of misschien juist in de beste wijken. Want tja, wat moet je anders: met de hypotheek voor je derde vakantiehuis, het liggeld van je zeiljacht en je gloednieuwe Russische bruid?
Waar de politie en het OM echter angstvallig over zwijgen, zijn de illegale geraniumplantages.
‘Illegale geraniumplantages?’ roep je. ‘Wablief? Daar heb ik echt nog nooit van gehoord.’
Wat aangeeft hoe groot het probleem is.
Geraniumblaadjes kun je gedroogd roken of in een zompige botercake verwerken. Anderen pureren de stengels en mengen ze met vlierbessap. De smaak blijft in alle gevallen afgrijselijk.

De zielige geranium-verslaafden kun je makkelijk herkennen.
Ze roepen een fietsend meisje ‘Pas op, je wiel draait!’ na en barsten dan in een weinig aanstekelijke schaterlach uit. Ze vlechten plastic bloemen in het draagmandje van hun fiets of lopen in groepen van twintig over het perron terwijl ze ‘Lah duh leeuw nie in sun hempie staan!’ joelen. Geraniumblaadjes zijn vreselijk verslavend: elke nacht worden complete bloembakken leeggeroofd door lieden die op zoek zijn naar hun ‘kick’ en van hun dealer ‘Op de straathoek wordt niet gepoft’ te horen kregen.
Niet dat het helpt: van normale geraniums wordt je hoogstens misselijk.
Nee, het gaat hier om genetisch gemanipuleerde supergeraniums. Ze groeien aanzienlijk sneller dan de spreekwoordelijke kool en bloeien het hele jaar door. De meeste komen naar verluid uit geheime Russische laboratoria of uit Scherpenzeel.

In oktober ging het mis, een dag voor het eindfeest van pop-up museum SMAAK.
Joris ‘de Snor’ Miggelbeek ontvreemde een pas gearriveerd exemplaar van zijn baas en gaf het aan zijn vriendin Jasmijn. Jasmijn was immers dol op planten en bloemen en Joris had nog wat goed te maken.
Het kussen van het barmeisje van de Gulden Kroes terwijl Jasmijn op de wc zat, om precies te zijn. Waar ze niet lang bleef, omdat het water weer eens enkeldiep saan de voet van de trap stond.
‘Voor jou,’ mompelde hij en dook alvast ineen, maar Jasmijn gaf hem geen nieuwe oorvijg.
‘Wat enig, Snor!’ kraaide ze. ‘En hij kleurt zo mooi bij mijn haar.’

De volgende ochtend wekte een juichkreet van zijn geliefde hem.
‘Kijk toch eens, Snor!’ joelde ze. ‘Hij heb allemaal zijtakkies gekregen en zitten nog veels meer bloemen aan.!’
En inderdaad, de plant was zo uitgedijd dat Jasmijn hem in een zinken emmer van haar grootmoeder moest op overplanten.
Nu zat Jasmijn op Dahlia-vereniging Ons Genoegen en ze had daar een dozijn even bloemminnende vriendinnen.
Jessica en Kim kregen de eerste stekjes en met hen ging het net zo als met Jasmijn: de volgende dag waren ze al rijp voor de plantenbak. En wat belangrijker was: te stekken. Fatima en Willemijn zetten de gloednieuwe geraniums vervolgens in hun volkstuintje en daarna ging het allemachtig snel.
De plantsoenendienst probeerde het eerst met van die draaimeswagens waarmee ze struiken bijsneden, toen met vlammenwerpers, maar het was al te laat.
De geraniums waren ergens achter het Eemplein begonnen en slingerden de bibliotheek in door een open raampje. Wie had ooit gedacht dat de boeken van Nederlandse misdaadschrijfsters zo’n goede aarde vormden nadat het sprinkler-systeem ze terdege bevochtigd had?
Het dak van Dara barstte de volgende dag open en de geraniums sloegen in een rood en groene vloedgolf over de spoordijk heen.
Zelfs een Russische Siberië Expres locomotief met een sneeuwschuiver kwam niet meer door die berg van traag kronkelende takken en rap openvouwende bloemen heen.
Het Pieters en Bloklands Gasthuis was het volgende slachtoffer: het ging zo goed als kopje onder en je zag alleen de daken nog boven de geraniumtoppen uitsteken.
Aan het eind van de week reikte het Duistere Geraniumwoud van Spakenburg tot Achterveld.
‘We kunnen een atoombom van de Amerikanen lenen,’ stelde generaal Westervorden voor (die overigens in Den Helder woonde en dus absoluut niet in de buurt van Amersfoort) ‘Of anders van de Noord-Koreanen? Een kleintje dan en natuurlijk nadat we iedereen geëvacueerd hebben.’
Maar dat vond zelfs de PVV geen goed idee.

Niet iedereen vluchtte uiteindelijk weg. Voor sommige lieden was een wildernis vol vlezige geraniumstammen en steels geritsel juist precies wat ze zochten.
Dappere reizigers die zich in het schemerige woud waagden, vertelden over Hotel de Tabaksplant waar kaarsen met groene vlammen achter de ramen brandden en een vreemd iel gezang uit de schoorstenen klonk. ‘Alsof engelen hun hosanna oefenden,’ zei een expeditielid, ‘maar dan wel erg jonge engelen die net de baard in de keel kregen.’
En dan was er de fontein waaruit bruisend Drie Ringen bier spoot, nachtmotten met vleugels zo wijd als visarenden.
Andere verhalen zijn minder geloofwaardig zoals ontmoetingen met kabouters die allemaal Hans heetten, of de heks met haar glutenvrij koekhuisje.
De regering deed het enige dat nog overbleef: ze verklaarde het Amersfoortse Geraniumwoud tot natuurreservaat en zette er een hoog hek omheen. Uiteraard wel met kassa’s waar je zakjes gedroogde cantharellen en beukennootjes kon kopen om de kabouters te voeren.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Hoe-het-Duistere-Geraniumwoud-begon-636758976

Hoe het Duistere Geraniumwoud begon

Iedereen heeft over wietplantages gehoord.
Op zolders en in garageboxen, in verlaten atoomschuilkelders: overal staan die vrolijke plantjes te groeien en bloeien onder suizelende hoogspanningslampen.
Dat gebeurt zelfs in de beste wijken, waar gestudeerde mensen wonen die toch beter hadden moeten weten. Of misschien juist in de beste wijken. Want tja, wat moet je anders: met de hypotheek voor je derde vakantiehuis, het liggeld van je zeiljacht en je gloednieuwe Russische bruid?
Waar de politie en het OM echter angstvallig over zwijgen, zijn de illegale geraniumplantages.
‘Illegale geraniumplantages?’ roep je. ‘Wablief? Daar heb ik echt nog nooit van gehoord.’
Wat aangeeft hoe groot het probleem is.
Geraniumblaadjes kun je gedroogd roken of in een zompige botercake verwerken. Anderen pureren de stengels en mengen ze met vlierbessap. De smaak blijft in alle gevallen afgrijselijk.

De zielige geranium-verslaafden kun je makkelijk herkennen.
Ze roepen een fietsend meisje ‘Pas op, je wiel draait!’ na en barsten dan in een weinig aanstekelijke schaterlach uit. Ze vlechten plastic bloemen in het draagmandje van hun fiets of lopen in groepen van twintig over het perron terwijl ze ‘Lah duh leeuw nie in sun hempie staan!’ joelen. Geraniumblaadjes zijn vreselijk verslavend: elke nacht worden complete bloembakken leeggeroofd door lieden die op zoek zijn naar hun ‘kick’ en van hun dealer ‘Op de straathoek wordt niet gepoft’ te horen kregen.
Niet dat het helpt: van normale geraniums wordt je hoogstens misselijk.
Nee, het gaat hier om genetisch gemanipuleerde supergeraniums. Ze groeien aanzienlijk sneller dan de spreekwoordelijke kool en bloeien het hele jaar door. De meeste komen naar verluid uit geheime Russische laboratoria of uit Scherpenzeel.

In oktober ging het mis, een dag voor het eindfeest van pop-up museum SMAAK.
Joris ‘de Snor’ Miggelbeek ontvreemde een pas gearriveerd exemplaar van zijn baas en gaf het aan zijn vriendin Jasmijn. Jasmijn was immers dol op planten en bloemen en Joris had nog wat goed te maken.
Het kussen van het barmeisje van de Gulden Kroes terwijl Jasmijn op de wc zat, om precies te zijn. Waar ze niet lang bleef, omdat het water weer eens enkeldiep saan de voet van de trap stond.
‘Voor jou,’ mompelde hij en dook alvast ineen, maar Jasmijn gaf hem geen nieuwe oorvijg.
‘Wat enig, Snor!’ kraaide ze. ‘En hij kleurt zo mooi bij mijn haar.’

De volgende ochtend wekte een juichkreet van zijn geliefde hem.
‘Kijk toch eens, Snor!’ joelde ze. ‘Hij heb allemaal zijtakkies gekregen en zitten nog veels meer bloemen aan.!’
En inderdaad, de plant was zo uitgedijd dat Jasmijn hem in een zinken emmer van haar grootmoeder moest op overplanten.
Nu zat Jasmijn op Dahlia-vereniging Ons Genoegen en ze had daar een dozijn even bloemminnende vriendinnen.
Jessica en Kim kregen de eerste stekjes en met hen ging het net zo als met Jasmijn: de volgende dag waren ze al rijp voor de plantenbak. En wat belangrijker was: te stekken. Fatima en Willemijn zetten de gloednieuwe geraniums vervolgens in hun volkstuintje en daarna ging het allemachtig snel.
De plantsoenendienst probeerde het eerst met van die draaimeswagens waarmee ze struiken bijsneden, toen met vlammenwerpers, maar het was al te laat.
De geraniums waren ergens achter het Eemplein begonnen en slingerden de bibliotheek in door een open raampje. Wie had ooit gedacht dat de boeken van Nederlandse misdaadschrijfsters zo’n goede aarde vormden nadat het sprinkler-systeem ze terdege bevochtigd had?
Het dak van Dara barstte de volgende dag open en de geraniums sloegen in een rood en groene vloedgolf over de spoordijk heen.
Zelfs een Russische Siberië Expres locomotief met een sneeuwschuiver kwam niet meer door die berg van traag kronkelende takken en rap openvouwende bloemen heen.
Het Pieters en Bloklands Gasthuis was het volgende slachtoffer: het ging zo goed als kopje onder en je zag alleen de daken nog boven de geraniumtoppen uitsteken.
Aan het eind van de week reikte het Duistere Geraniumwoud van Spakenburg tot Achterveld.
‘We kunnen een atoombom van de Amerikanen lenen,’ stelde generaal Westervorden voor (die overigens in Den Helder woonde en dus absoluut niet in de buurt van Amersfoort) ‘Of anders van de Noord-Koreanen? Een kleintje dan en natuurlijk nadat we iedereen geëvacueerd hebben.’
Maar dat vond zelfs de PVV geen goed idee.

Niet iedereen vluchtte uiteindelijk weg. Voor sommige lieden was een wildernis vol vlezige geraniumstammen en steels geritsel juist precies wat ze zochten.
Dappere reizigers die zich in het schemerige woud waagden, vertelden over Hotel de Tabaksplant waar kaarsen met groene vlammen achter de ramen brandden en een vreemd iel gezang uit de schoorstenen klonk. ‘Alsof engelen hun hosanna oefenden,’ zei een expeditielid, ‘maar dan wel erg jonge engelen die net de baard in de keel kregen.’
En dan was er de fontein waaruit bruisend Drie Ringen bier spoot, nachtmotten met vleugels zo wijd als visarenden.
Andere verhalen zijn minder geloofwaardig zoals ontmoetingen met kabouters die allemaal Hans heetten, of de heks met haar glutenvrij koekhuisje.
De regering deed het enige dat nog overbleef: ze verklaarde het Amersfoortse Geraniumwoud tot natuurreservaat en zette er een hoog hek omheen. Uiteraard wel met kassa’s waar je zakjes gedroogde cantharellen en beukennootjes kon kopen om de kabouters te voeren.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Hoe-het-Duistere-Geraniumwoud-begon-636758976

De gouvernante

De gouvernante, een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud […]

Lees verder...

De gouvernante

De gouvernante, een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

‘Neem de afslag rechts bij de kat,’ beval de TomTom.
Bij de kat? Melinda fronste. Of wacht, daar zat er zich eentje te likken in een zonnestraal. Zou hij nu verbleken tot alleen de grijns overbleef? Net als de Cheshire kat van Alice in Wonderland?
Maar nee, deze kat draaide zich om na een blik die straal langs haar heen wist te kijken en glipte weg in de struiken.
Tussen de bomen zag Melinda een wit gebouw schemeren: het landhuis. Hopelijk. Het zag er niet helemaal uit zoals ze zich herinnerde, maar misschien keek ze tegen de achterkant aan?
Op het scherm toonde de TomTom nog steeds enkel bomen, met haar route een zigzaggende spiraal. Haar iPhone was bij de eerste rij geraniums uitgevallen, maar de TomTom was van degelijker makelij.
Ze moest intussen zo diep in het Duistere Geraniumwoud zitten dat er amper een geranium meer te bekennen viel. Dit was de oude hart: de bomen en het landhuis van Den Treek.
De advertentie was to the point geweest: Gouvernante gezocht voor mijn zeven kinderen. Sollicitaties persoonlijk op Huize Den Treek, Treekerweg 23.
‘Gouvernante’ was natuurlijk domweg ‘kindermeisje’, maar de term deed toch een beter loon vermoeden dan bij een ordinaire oppas. En dat ‘mijn kinderen’, niet ‘onze kinderen’, was ook hoopgevend. Haar nieuwe meneer was waarschijnlijk een weduwnaar. Of zijn vrouw was weggelopen met de tennisleraar, zoals bij Melinda’s vorige betrekking.
Deze keer pak ik het slimmer aan. In haar handtas zat een Taser en haar nieuwe meneer zou een joekel van een schok krijgen als hij haar kuste zonder haar eerst ten huwelijk te vragen. Of nee, dat was wat al voortvarend: kussen hoorde erbij en met een tedere omhelzing was ook niets mis.
Terwijl ze de spiraal-route afliep, dook het landhuis keer na keer op, steeds iets dichterbij.
Rechts verrees een beeld van een man in een legerjas die helaas met de rug naar haar toe stond. Goed, haar meneer had dus in het leger gediend: een dappere kolonel of wie weet zelfs een admiraal? Net als von Trapp in The Sound of Music. Zo’n mannelijke man die in korte zinnetjes sprak en zijn kinderen als een sergeant drilde. Ik zal zijn martiale hart ontdooien en de twinkeling in zijn grijze ogen terugbrengen.
De hemel was gevuld met luchtspiegelingen, zag ze: koepels en paleizen die misschien landen ver lagen. Gewoon negeren. Het Duistere Geraniumwoud was dol op fata morgana’s en boetseerde de wolken tot heraldische draken en galopperende paarden.

Het grint knarste onder de hakken van haar witte laarsje. Geen bel, maar een klopper in de vorm van een leeuwenkop. Melinda knikte. Zo hoorde het.
Voetstappen naderden zodra ze de klopper twee keer had laten neerkomen.
Ze klonken wat eigenaardig. Klikkend. Ach, natuurlijk doet hij niet zelf open: dit moet zijn trouwe huishoudster zijn, op haar versleten pumps
De deur zwaaide open en Melinda deed een stap terug, siste van teleurstelling.
Op de drempel stond een geit. Ze stond op haar achterpoten en droeg een strohoed met een bosje droogbloemen en een lint onder haar kin. Het leek verdacht veel op het plaatje in het grote Verhalen van Moeder de Gans-boek van Melinda’s grootmoeder.
‘U komt voor de advertentie?’ vroeg ze.
Melinda knikte.
‘Ik moet zo nu en dan een tijdje weg en durf mijn zeven kinderen niet alleen te laten.’ De geit likte over de punt van haar neus met een uitzonderlijk lange en spitse tong. ‘Ik kan u uitbetalen in gouden eieren? De gans in het koetsiershuis is een goede vriendin van mij.’
Goed, geen mannelijke man dus. Dit is een heel ander soort verhaal.
Melinda rechtte haar schouders, glimlachte. ‘Niets mis met gouden eieren. Maar u heeft hopelijk wel een flinke grote staande klok? En een wolvenklem zou ook van pas komen.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Gouvernante-635702954

De gouvernante

De gouvernante, een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

‘Neem de afslag rechts bij de kat,’ beval de TomTom.
Bij de kat? Melinda fronste. Of wacht, daar zat er zich eentje te likken in een zonnestraal. Zou hij nu verbleken tot alleen de grijns overbleef? Net als de Cheshire kat van Alice in Wonderland?
Maar nee, deze kat draaide zich om na een blik die straal langs haar heen wist te kijken en glipte weg in de struiken.
Tussen de bomen zag Melinda een wit gebouw schemeren: het landhuis. Hopelijk. Het zag er niet helemaal uit zoals ze zich herinnerde, maar misschien keek ze tegen de achterkant aan?
Op het scherm toonde de TomTom nog steeds enkel bomen, met haar route een zigzaggende spiraal. Haar iPhone was bij de eerste rij geraniums uitgevallen, maar de TomTom was van degelijker makelij.
Ze moest intussen zo diep in het Duistere Geraniumwoud zitten dat er amper een geranium meer te bekennen viel. Dit was de oude hart: de bomen en het landhuis van Den Treek.
De advertentie was to the point geweest: Gouvernante gezocht voor mijn zeven kinderen. Sollicitaties persoonlijk op Huize Den Treek, Treekerweg 23.
‘Gouvernante’ was natuurlijk domweg ‘kindermeisje’, maar de term deed toch een beter loon vermoeden dan bij een ordinaire oppas. En dat ‘mijn kinderen’, niet ‘onze kinderen’, was ook hoopgevend. Haar nieuwe meneer was waarschijnlijk een weduwnaar. Of zijn vrouw was weggelopen met de tennisleraar, zoals bij Melinda’s vorige betrekking.
Deze keer pak ik het slimmer aan. In haar handtas zat een Taser en haar nieuwe meneer zou een joekel van een schok krijgen als hij haar kuste zonder haar eerst ten huwelijk te vragen. Of nee, dat was wat al voortvarend: kussen hoorde erbij en met een tedere omhelzing was ook niets mis.
Terwijl ze de spiraal-route afliep, dook het landhuis keer na keer op, steeds iets dichterbij.
Rechts verrees een beeld van een man in een legerjas die helaas met de rug naar haar toe stond. Goed, haar meneer had dus in het leger gediend: een dappere kolonel of wie weet zelfs een admiraal? Net als von Trapp in The Sound of Music. Zo’n mannelijke man die in korte zinnetjes sprak en zijn kinderen als een sergeant drilde. Ik zal zijn martiale hart ontdooien en de twinkeling in zijn grijze ogen terugbrengen.
De hemel was gevuld met luchtspiegelingen, zag ze: koepels en paleizen die misschien landen ver lagen. Gewoon negeren. Het Duistere Geraniumwoud was dol op fata morgana’s en boetseerde de wolken tot heraldische draken en galopperende paarden.

Het grint knarste onder de hakken van haar witte laarsje. Geen bel, maar een klopper in de vorm van een leeuwenkop. Melinda knikte. Zo hoorde het.
Voetstappen naderden zodra ze de klopper twee keer had laten neerkomen.
Ze klonken wat eigenaardig. Klikkend. Ach, natuurlijk doet hij niet zelf open: dit moet zijn trouwe huishoudster zijn, op haar versleten pumps
De deur zwaaide open en Melinda deed een stap terug, siste van teleurstelling.
Op de drempel stond een geit. Ze stond op haar achterpoten en droeg een strohoed met een bosje droogbloemen en een lint onder haar kin. Het leek verdacht veel op het plaatje in het grote Verhalen van Moeder de Gans-boek van Melinda’s grootmoeder.
‘U komt voor de advertentie?’ vroeg ze.
Melinda knikte.
‘Ik moet zo nu en dan een tijdje weg en durf mijn zeven kinderen niet alleen te laten.’ De geit likte over de punt van haar neus met een uitzonderlijk lange en spitse tong. ‘Ik kan u uitbetalen in gouden eieren? De gans in het koetsiershuis is een goede vriendin van mij.’
Goed, geen mannelijke man dus. Dit is een heel ander soort verhaal.
Melinda rechtte haar schouders, glimlachte. ‘Niets mis met gouden eieren. Maar u heeft hopelijk wel een flinke grote staande klok? En een wolvenklem zou ook van pas komen.’

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/De-Gouvernante-635702954

De bruidegoms van het woud

Een maand of drie na de komst van […]

Lees verder...

De bruidegoms van het woud

Een maand of drie na de komst van het Duistere Geraniumwoud was bijna iedereen weer teruggekeerd in de Hendrik van Viandenstraat. Teruggesloft in arren moede was misschien een betere beschrijving.
Het vluchtelingenkamp in Achterveld was nu niet je van het geweest: je moest de douche met tweehonderd anderen delen en het water stopte steevast als je je net ingezeept had. Als er al zeep was… Over de toestand van de toiletten kunnen we maar beter helemaal zwijgen.
Met de rest kwam Gamil Breedijk ook terug.
Helaas was het hem teveel geworden: Gamil was gek. Echt knotsknettergek, want hij was de enige in de hele Hendrik van Viandenstraat die het Duistere Geraniumwoud niet kon zien.
‘Wat lullen jullie toch over geraniums zo hoog als eikenbomen?’ tierde hij. Hij wees: ‘Ik zie daar welgeteld drie geraniums voor het raam van tante Ayisha, maar dat zijn miezertjes. Absoluut geen meters hoog.’
Normale mensen konden de geraniums boven de daken uit zien torenen: vlezige stammen zo dik als de poten van een olifant, met akelige, stijve haren die niet zouden misstaan op een pleeborstel. De bloemtrossen hingen boven het asfalt te wiegen: elke bloem zo groot als een wagenwiel.
‘Geraniums!’ snoof hij. ‘Als jullie gezond speltbrood zouden eten, net als ik. Met natuurlijk een glas karnemelk in de ochtend. Nu, dan zouden jullie niet zulke kletskoek uitkramen.’
Gamil beende hoofdschuddend weg.
De kabouters wezen hem na en gniffelden. Natuurlijk zag Gamil de kabouters evenmin als de geraniums of de sprekende katten.
‘Wat die arme man nodig heeft is een vrouw,’ verklaarde tante Ayisha ferm. ‘Of desnoods een vriendin.’
‘Stil nu toch,’ siste haar neef Moos. ‘De bomen hebben oren!’ Hij keek schichtig om zich heen, maar eigenlijk was het al te laat.
Het geraniumwoud had inderdaad oren, herinnerde tante Ayisha zich veel te laat, en was dol op het vervullen van wensen, vooral van domme.

Die nacht, nadat ze het schoteltje met melk voor de huiskabouter op de drempel had neerzet, lag Tante Ayisha te woelen in haar bed. De bladeren ritselden met elk briesje en ze hoorde de stemmen van de geraniums mompelen. ‘Een vrouw voor Gamieehl… Of desnoods een vriendihihin…. Dat heeft hij nodig.’
Het geritsel van bladeren kan soms verdacht veel op gegiechel lijken, nee erger nog, op vals gesmiespel.
Wat heb ik gedaan? dacht tante Ayisha.
Ze moest het hardop gezegd hebben want de kat op haar voeteneind hief zijn kop op en zei: ‘Iets nogal doms. De vraag is wat je eraan gaat doen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Het woud gaat een vriendin voor hem zoeken. Het kan wel even duren en het wordt vaste een heel rare.’ De kat snoof. ‘Geen meisje heeft hem ooit willen kussen. Ik bedoel: hij is niet rijk of knap of desnoods slim. Tel daar elke dag droog speltbrood bij op en ze trouwen nog liever met een vogelverschrikker.”
‘Vogelverschrikker,’ hoorde tante Ayisha door de geraniumtoppen ruisen. ‘Puik idee. Trouwen met een vogelverschrikker.’
Shit! dacht tante Ayisha of misschien een nog lelijker woord. Die stomme kat ook.
Ze smeet het raam open.
‘Dat ging niet over Gamil. Het ging over de meisjes die nog liever met een vogelverschrikker willen trouwen dan met Gamil.’
‘Vogelverschrikker,’ ruisten de bladeren. ‘Meisjes willen met een vogelverschrikker trouwen…’
‘Ik zou maar terug in bed klimmen en de dekens over je hoofd trekken,’ stelde de kat voor. ‘Voor je het nog erger maakt.’
Dat leek tante Ayisha ook wel verstandig.

Gebons op de deur.
‘Tante Ayisha!’ hoorde ze. ‘Red mij!’
Het was de stem van haar elfjarige lievelingsnichtje. Simra sliep altijd uit, even lui als een kruiwagen vol katten volgens haar moeder, en dit was het holst van de ochtend, met niet meer dan een vage grijze gloed in het oosten.
Ze griste haar wandelstok uit de paraplubak en rukte de deur open.
‘Wat is er, liefje?’
Simra wierp zich in haar armen. ‘Ik wil niet. Zeg dat ik niet hoef!’
Tante Ayisha omklemde haar wandelstok: de handgreep was een stevige knoest en ze had daar vroeger meer dan eens straathonden van haar enkels weggemept.
‘Wat niet hoef, liefje?’
Ze hief een betraand gezicht op, wees. ‘Met hem trouwen. Ik werd wakker en hij stond naast mijn bed. Hij vroeg, hij vroeg of ik met Gamil wilde trouwen en ik riep: Natuurlijk niet! Raak mij niet aan!
Ja, zei hij, een meisje trouwt nog liever met een vogelverschrikker dan met Gamil. Goed, dan ben jij dus mijn bruid.
‘En toen?’
‘Ik knipte mijn bedlampje aan en toen zag ik dat hij echt een vogelverschrikker was. Ik dook weg voor zijn graaiende takkenhanden en rende de deur uit.’
‘Ah,’ schalde het over de straat. ‘Daarrrr is mijn brrruid.’
Het kreeg meteen een akelige echo: uit zeker een dozijn ramen klonk dezelfde zin, onmiddellijk gevolgd door evenzovele angstige meisjeskreten.
Simra’s vrijer stapt in de lichtcirkel van een lantaarn en tante Ayisha begreep dat al die angstige kreetjes volkomen terecht waren geweest.
Het wezen droeg een hoge hoed en een colbertje en daarmee was al het positieve wel gezegd.
Zijn hoofd was verdorie een rottende Halloween-pompoen met een zigzag-mond en dreadlocks van vochtig rendiermos.Twee ganzeneieren vormden de ogen. Glibberige ganzeneieren die zeker een maand oud waren.
Huisdeuren zwaaiden open en een leger vogelverschrikkers marcheerde de straat op met hun protesterende of jammerende bruiden.
Daar komt de bruid, ruisten de bladeren van het Duistere Geraniumwoud. Daar komt de bruid.
‘Habibi,’ knarste de stem van Simra’s bruidegom, ‘kom in mijn armen, mijn liefje.’
Simra deed het verstandigste wat een meisje in zo’n geval kan doen: ze viel flauw.
‘Wat is dit voor onzin?’ snerpte Gamils stem tussen de huizen. ‘Een straatfeest in het midden van de nacht? Weten jullie wel hoe laat het is?’ Hij balde zijn vuisten. ‘En nu als de wiedeweerga jullie huizen in, dames!’
Dames, ging het door tante. Hij ziet alleen de meisjes. Hij is net zo blind voor de vogelverschrikkers als voor de geraniums.
De vogelverschrikkers verstijfden. Hun Duistere Geraniumwoudmagie mocht imam- en priesterproof zijn, bestand tegen de krachtigste bezweringen: maar iemand die domweg blind voor hen bleef?
Het eerste hoofd wankelde, stortte toen met hoed en al op het asfalt.
‘Waar wachten jullie nog op, dames?’
De meisjes krabbelden overeind in een wolk van stuivend stro en stuiterende hoofden, snelden naar hun huizen.
Gamil beende naar voren en trapte tegen een weggerold hoofd. ‘En ruim al die idiote pompoenen op!’

En zo redde Gamil alle ongetrouwde meisjes van zijn straat, maar ja, je kent die jongedames. Zolang je niet rijk of knap of op zijn minst slim bent, zien ze je domweg niet staan. En dan heb ik het nog niet eens over speltbrood en karnemelk.
Gamil heeft nog steeds geen vrouw of desnoods een vriendin en dat zal altijd wel zo blijven.

De bruidegoms van het woud

Een maand of drie na de komst van het Duistere Geraniumwoud was bijna iedereen weer teruggekeerd in de Hendrik van Viandenstraat. Teruggesloft in arren moede was misschien een betere beschrijving.
Het vluchtelingenkamp in Achterveld was nu niet je van het geweest: je moest de douche met tweehonderd anderen delen en het water stopte steevast als je je net ingezeept had. Als er al zeep was… Over de toestand van de toiletten kunnen we maar beter helemaal zwijgen.
Met de rest kwam Gamil Breedijk ook terug.
Helaas was het hem teveel geworden: Gamil was gek. Echt knotsknettergek, want hij was de enige in de hele Hendrik van Viandenstraat die het Duistere Geraniumwoud niet kon zien.
‘Wat lullen jullie toch over geraniums zo hoog als eikenbomen?’ tierde hij. Hij wees: ‘Ik zie daar welgeteld drie geraniums voor het raam van tante Ayisha, maar dat zijn miezertjes. Absoluut geen meters hoog.’
Normale mensen konden de geraniums boven de daken uit zien torenen: vlezige stammen zo dik als de poten van een olifant, met akelige, stijve haren die niet zouden misstaan op een pleeborstel. De bloemtrossen hingen boven het asfalt te wiegen: elke bloem zo groot als een wagenwiel.
‘Geraniums!’ snoof hij. ‘Als jullie gezond speltbrood zouden eten, net als ik. Met natuurlijk een glas karnemelk in de ochtend. Nu, dan zouden jullie niet zulke kletskoek uitkramen.’
Gamil beende hoofdschuddend weg.
De kabouters wezen hem na en gniffelden. Natuurlijk zag Gamil de kabouters evenmin als de geraniums of de sprekende katten.
‘Wat die arme man nodig heeft is een vrouw,’ verklaarde tante Ayisha ferm. ‘Of desnoods een vriendin.’
‘Stil nu toch,’ siste haar neef Moos. ‘De bomen hebben oren!’ Hij keek schichtig om zich heen, maar eigenlijk was het al te laat.
Het geraniumwoud had inderdaad oren, herinnerde tante Ayisha zich veel te laat, en was dol op het vervullen van wensen, vooral van domme.

Die nacht, nadat ze het schoteltje met melk voor de huiskabouter op de drempel had neerzet, lag Tante Ayisha te woelen in haar bed. De bladeren ritselden met elk briesje en ze hoorde de stemmen van de geraniums mompelen. ‘Een vrouw voor Gamieehl… Of desnoods een vriendihihin…. Dat heeft hij nodig.’
Het geritsel van bladeren kan soms verdacht veel op gegiechel lijken, nee erger nog, op vals gesmiespel.
Wat heb ik gedaan? dacht tante Ayisha.
Ze moest het hardop gezegd hebben want de kat op haar voeteneind hief zijn kop op en zei: ‘Iets nogal doms. De vraag is wat je eraan gaat doen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Het woud gaat een vriendin voor hem zoeken. Het kan wel even duren en het wordt vaste een heel rare.’ De kat snoof. ‘Geen meisje heeft hem ooit willen kussen. Ik bedoel: hij is niet rijk of knap of desnoods slim. Tel daar elke dag droog speltbrood bij op en ze trouwen nog liever met een vogelverschrikker.”
‘Vogelverschrikker,’ hoorde tante Ayisha door de geraniumtoppen ruisen. ‘Puik idee. Trouwen met een vogelverschrikker.’
Shit! dacht tante Ayisha of misschien een nog lelijker woord. Die stomme kat ook.
Ze smeet het raam open.
‘Dat ging niet over Gamil. Het ging over de meisjes die nog liever met een vogelverschrikker willen trouwen dan met Gamil.’
‘Vogelverschrikker,’ ruisten de bladeren. ‘Meisjes willen met een vogelverschrikker trouwen…’
‘Ik zou maar terug in bed klimmen en de dekens over je hoofd trekken,’ stelde de kat voor. ‘Voor je het nog erger maakt.’
Dat leek tante Ayisha ook wel verstandig.

Gebons op de deur.
‘Tante Ayisha!’ hoorde ze. ‘Red mij!’
Het was de stem van haar elfjarige lievelingsnichtje. Simra sliep altijd uit, even lui als een kruiwagen vol katten volgens haar moeder, en dit was het holst van de ochtend, met niet meer dan een vage grijze gloed in het oosten.
Ze griste haar wandelstok uit de paraplubak en rukte de deur open.
‘Wat is er, liefje?’
Simra wierp zich in haar armen. ‘Ik wil niet. Zeg dat ik niet hoef!’
Tante Ayisha omklemde haar wandelstok: de handgreep was een stevige knoest en ze had daar vroeger meer dan eens straathonden van haar enkels weggemept.
‘Wat niet hoef, liefje?’
Ze hief een betraand gezicht op, wees. ‘Met hem trouwen. Ik werd wakker en hij stond naast mijn bed. Hij vroeg, hij vroeg of ik met Gamil wilde trouwen en ik riep: Natuurlijk niet! Raak mij niet aan!
Ja, zei hij, een meisje trouwt nog liever met een vogelverschrikker dan met Gamil. Goed, dan ben jij dus mijn bruid.
‘En toen?’
‘Ik knipte mijn bedlampje aan en toen zag ik dat hij echt een vogelverschrikker was. Ik dook weg voor zijn graaiende takkenhanden en rende de deur uit.’
‘Ah,’ schalde het over de straat. ‘Daarrrr is mijn brrruid.’
Het kreeg meteen een akelige echo: uit zeker een dozijn ramen klonk dezelfde zin, onmiddellijk gevolgd door evenzovele angstige meisjeskreten.
Simra’s vrijer stapt in de lichtcirkel van een lantaarn en tante Ayisha begreep dat al die angstige kreetjes volkomen terecht waren geweest.
Het wezen droeg een hoge hoed en een colbertje en daarmee was al het positieve wel gezegd.
Zijn hoofd was verdorie een rottende Halloween-pompoen met een zigzag-mond en dreadlocks van vochtig rendiermos.Twee ganzeneieren vormden de ogen. Glibberige ganzeneieren die zeker een maand oud waren.
Huisdeuren zwaaiden open en een leger vogelverschrikkers marcheerde de straat op met hun protesterende of jammerende bruiden.
Daar komt de bruid, ruisten de bladeren van het Duistere Geraniumwoud. Daar komt de bruid.
‘Habibi,’ knarste de stem van Simra’s bruidegom, ‘kom in mijn armen, mijn liefje.’
Simra deed het verstandigste wat een meisje in zo’n geval kan doen: ze viel flauw.
‘Wat is dit voor onzin?’ snerpte Gamils stem tussen de huizen. ‘Een straatfeest in het midden van de nacht? Weten jullie wel hoe laat het is?’ Hij balde zijn vuisten. ‘En nu als de wiedeweerga jullie huizen in, dames!’
Dames, ging het door tante. Hij ziet alleen de meisjes. Hij is net zo blind voor de vogelverschrikkers als voor de geraniums.
De vogelverschrikkers verstijfden. Hun Duistere Geraniumwoudmagie mocht imam- en priesterproof zijn, bestand tegen de krachtigste bezweringen: maar iemand die domweg blind voor hen bleef?
Het eerste hoofd wankelde, stortte toen met hoed en al op het asfalt.
‘Waar wachten jullie nog op, dames?’
De meisjes krabbelden overeind in een wolk van stuivend stro en stuiterende hoofden, snelden naar hun huizen.
Gamil beende naar voren en trapte tegen een weggerold hoofd. ‘En ruim al die idiote pompoenen op!’

En zo redde Gamil alle ongetrouwde meisjes van zijn straat, maar ja, je kent die jongedames. Zolang je niet rijk of knap of op zijn minst slim bent, zien ze je domweg niet staan. En dan heb ik het nog niet eens over speltbrood en karnemelk.
Gamil heeft nog steeds geen vrouw of desnoods een vriendin en dat zal altijd wel zo blijven.

Tikkie je bent hem

Tikkie, jij bent Hem!, een verhaal uit het […]

Lees verder...

Tikkie je bent hem

Tikkie, jij bent Hem!, een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

Sommige spelletjes neem je bloedserieus, vooral als je zeven bent. Neem ‘Tikkie, jij bent Hem!’ nu. Yvonne dook achter de dikste geraniumstam en hoopte dat de anderen haar domweg zouden vergeten.
Hou je adem in. Wees zo stil als een veldmuis.
Met getikt worden was natuurlijk niks mis: je moest enkel een tijdje joelend rondrennen tot je een nieuw slachtoffer aan wist te raken.
Daarna kon je op een boomstomp neerploffen om eens lekker uit te hijgen. Als je Hem net geweest was, mocht niemand jou immers de volgende ronde aantikken?
Maar zo nu en dan was het een ‘heel andere boterkoek’ zoals haar oma zou zeggen. De aanraking van een vinger jensde dan door je heen als een spetterende stroomdraad en vulde je hele lijf met sissende elektriciteit. En dan… Yvonne huiverde. Maar niet meer meespelen kon domweg niet. De anderen zouden naar je wijzen en je een huilbaby noemen, een Rabarbie-prinsesje.
Als je zeven bent, zijn er geen spelletjes die te ruw voor meisjes zijn, niet als je met Arya’s Bloedzusters mee wilde rennen. Arya was het meisje uit Game of Thrones met het kleine, maar allemachtig scherpe zwaardje, die elke nacht voor het slapen alle lieden opsomde die ze nog wilde vermoorden.
Nu had Yvonne er geen enkel probleem mee om in de hoogste geranium te klimmen en op haar kop aan de bovenste takken te hangen, maar ze had er echt een gloeiende bloedhekel aan om Hem te zijn. De afgelopen nacht had ze de maan vol boven de schoorstenen zien hangen, en hoewel het nu dag was bleef zo’n maan doorwerken.
Roffelende voetstappen, die door de dorre bladeren raceten. Ze sprong overeind, dook weg voor de uitgestrekte hand en ging pardoes onderuit in een klomp slijmerige inktzwammen.
Julia’s vinger tikte haar schouder aan en Yvonne wist dat ze verloren had en niet zo’n beetje ook. Al haar kleine haartjes stonden ineens overeind op haar blote armen en benen. Stonden overeind en begonnen te groeien, langer en langer tot ze in kleurige veren veranderden. Haar tanden versmolten met elkaar en haar kaken verbogen tot de haaksnavel van een adelaar.
Een trompet toeterde. Het had eigenlijk een jachthoorn moeten zijn maar een feesttrompet voldeed.
‘Daar gaat ze!’
Yvonne siste, hief een geklauwde voorpoot en bleef op haar plaats staan. Een bloedrode woede vulde haar hersens, liet haar ogen opgloeien. Die mensen! Die miezerbeestjes. Ik klauw het zachte meisjesvlees finaal van hun botten en kraak hun hoofdjes als struisvogeleieren.
De trompet blaatte opnieuw en al haar woede verdampte, maakte plaats voor paniek. Arya’s Bloedzusters hadden een luchtbuks bij zich, zag ze, vast gejat van een oudere broer of achterneef. Ze konden geen echte kogel vuren maar maar de zilveren hagel deed even veel pijn als de beet van een vuurmier. Je reinste vergif en als ze haar meer dan twee twee keer raakten, ging ze waarschijnlijk dood.
Yvonne probeerde haar vleugels te slaan, maar ze waren duidelijk onbruikbaar, alleen voor de mooi. Ze zouden het lijf van een adelaar zo de lucht in zwiepen, maar een leeuwenlijf van meisjesformaat? Vergeet het maar.

Er waren zeven drijvers, hoorde Yvonne aan de voetstappen en ze zouden wegvluchten zodra ze recht op hen afstormde, maar de andere vijf droegen gewoonlijk wapens en zouden niet aarzelen om die te gebruiken.
De bladeren van een klapbessenstruikje veranderden vlak voor haar in stuivende confetti en ze wist dat ze haar in het vizier hadden. Het volgende schot zou haar niet missen.
Ze rende sneller dan de wind en sprong pardoes over de Vlierbeek. Daar werkten die stomme vleugels wel degelijk: ze kon niet vliegen maar een meterslange zweefsprong zat er wel in.
Ze snelde het witte huis voorbij, cirkelde om het meer heen. Drie drugdealertejs sprongen van de bank op, keken haar met open mond na.
Daar: een haag van verwilderde braamstruiken. Niemand zou haar daar zoeken.

De stemmen stierven weg en Yvonne probeerde haar sidderende spieren te ontspannen. Voor de allereerste keer hunkerde ze er naar om op te groeien, om een meisje te worden dat een roze jurk naar het schoolfeest droeg en uit haar ooghoeken naar de jongens gluurde. Om te giechelen en de slappe lach met haar vriendinnen te krijgen en…
Er klonk een luid geblaf, vlakbij en gevolgd door juichkreten.
‘Hij heeft haar spoor gevonden!”
‘Pak haar, jongen!’
O nee. Ze hadden Tobias van Linda’s vader geleend, de vader die in herfst altijd in de Ardennen ging jagen. ‘Ik laat Tobias gewoon lekker uitrazen,’ zou Linda tegen haar vader gezegd hebben. ‘Ik weet hoe druk je het hebt en ik vindt het prima om Tobias uit te laten.’

Yvonne gleed onder de struiken uit, ademde diep in en sprintte op vier poten dieper het Duistere Geraniumwoud in. Ren ze tegemoet, dat verwachten ze nooit en spring zo vaak over de Vlierbeek als je kan. Vreemd hoe helder haar gedachten bleven, zelfs nu ze een beest was. Klets. Ik ben geen echte griffioen, alleen een meisje dat in dit afschuwelijke lijf gevangene zit.
De wereld om haar heen werd een korrelig zwart en wit maar op de een of andere manier juist gestoken scherp, net als de ets die aan de muur van de huisarts hing. En dan die geuren: ze vloeiden in lichtende stromers om haar heen, elk onmiskenbaar. Je had de peperige geur van dennennaalden en hars, het olieachtige parfum van vers eekhoorntjesbrood.
Ze zullen mij neerknallen. Ze hangen mijn vleugels van de nok van ons clubhuis in Fatima’s achtertuin, net als de huid van de weerwolf laatst, en niemand zal zich herinneren dat ik eens hun vriendin was.
Ze had zelf joelend achter de vorige Hem gerend. Een drijver, geen jager, maar even fanatiek als de rest van hun club, even bloeddorstig.

De zon zakte eindelijk omlaag, haar lange stralen bijna horizontaal en ze hadden haar spoor opnieuw gevonden. Al dat gespring over de beek en van geraniumtop tot geraniumtop zeilen had uiteindelijk niets uitgehaald.
Ze hoorde Tobias blaffen en hij was geen lieve, lieve hond meer die ze tussen de de oren kon kroelen maar de Vijand.
‘Ik zag haar staart!’ riep Isabella. De struiken bogen opzij en ze sloten haar in, hun buksen en luchtpistolen opgeheven. Ze probeerde hen recht in de ogen te kijken, om genade te smeken maar hun ogen waren de ogen van jagers, wijd opengesperd met pure bloedlust.
Yvonne stond daar met zwoegende flanken, volkomen buiten adem. Haar hart sloeg als een trommel, een drum die zo met de harmonie kon meemarcheren.
Het is zo oneerlijk. Ik kan de daken van onze straat al zien.
‘Etenstijd!’ schalde een stem. ‘Iedereen naar huis, meisjes! Nu meteen! Laat jullie moeders niet wachten!’
Het was de stem van Diana Metterinck, de directrice van de basisschool, Isabella’s moeder en de ongekroonde koningin van de Sint Ansfridusstraat. Het was een bevel dat krachtiger was dan ieder kinderspel en Yvonne voelde haar vleugels ogenblikkelijk slinken en met haar vlees vermelten. Haar snavel werd plat en groeide opnieuw tanden,
‘Hier,’ zei Isabella, ‘neem mijn jas. Bloot thuiskomen….’ Ze draaide zich om. ‘Julia, jij had haar broek toch opgeraapt nadat je haar tikte?’

Die nacht zag Yvonne de maan boven de geraniums rijzen en ze voelde een steek van puur verlangen. Om weer snel als de wind door het woud te sprinten, om een jachthond in de luren te leggen…. Gelukkig bleef het nog een dag of twee volle maan en konden ze het spel morgen weer spelen.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Tikkie-jij-bent-hem-638283919

Tikkie je bent hem

Tikkie, jij bent Hem!, een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

Sommige spelletjes neem je bloedserieus, vooral als je zeven bent. Neem ‘Tikkie, jij bent Hem!’ nu. Yvonne dook achter de dikste geraniumstam en hoopte dat de anderen haar domweg zouden vergeten.
Hou je adem in. Wees zo stil als een veldmuis.
Met getikt worden was natuurlijk niks mis: je moest enkel een tijdje joelend rondrennen tot je een nieuw slachtoffer aan wist te raken.
Daarna kon je op een boomstomp neerploffen om eens lekker uit te hijgen. Als je Hem net geweest was, mocht niemand jou immers de volgende ronde aantikken?
Maar zo nu en dan was het een ‘heel andere boterkoek’ zoals haar oma zou zeggen. De aanraking van een vinger jensde dan door je heen als een spetterende stroomdraad en vulde je hele lijf met sissende elektriciteit. En dan… Yvonne huiverde. Maar niet meer meespelen kon domweg niet. De anderen zouden naar je wijzen en je een huilbaby noemen, een Rabarbie-prinsesje.
Als je zeven bent, zijn er geen spelletjes die te ruw voor meisjes zijn, niet als je met Arya’s Bloedzusters mee wilde rennen. Arya was het meisje uit Game of Thrones met het kleine, maar allemachtig scherpe zwaardje, die elke nacht voor het slapen alle lieden opsomde die ze nog wilde vermoorden.
Nu had Yvonne er geen enkel probleem mee om in de hoogste geranium te klimmen en op haar kop aan de bovenste takken te hangen, maar ze had er echt een gloeiende bloedhekel aan om Hem te zijn. De afgelopen nacht had ze de maan vol boven de schoorstenen zien hangen, en hoewel het nu dag was bleef zo’n maan doorwerken.
Roffelende voetstappen, die door de dorre bladeren raceten. Ze sprong overeind, dook weg voor de uitgestrekte hand en ging pardoes onderuit in een klomp slijmerige inktzwammen.
Julia’s vinger tikte haar schouder aan en Yvonne wist dat ze verloren had en niet zo’n beetje ook. Al haar kleine haartjes stonden ineens overeind op haar blote armen en benen. Stonden overeind en begonnen te groeien, langer en langer tot ze in kleurige veren veranderden. Haar tanden versmolten met elkaar en haar kaken verbogen tot de haaksnavel van een adelaar.
Een trompet toeterde. Het had eigenlijk een jachthoorn moeten zijn maar een feesttrompet voldeed.
‘Daar gaat ze!’
Yvonne siste, hief een geklauwde voorpoot en bleef op haar plaats staan. Een bloedrode woede vulde haar hersens, liet haar ogen opgloeien. Die mensen! Die miezerbeestjes. Ik klauw het zachte meisjesvlees finaal van hun botten en kraak hun hoofdjes als struisvogeleieren.
De trompet blaatte opnieuw en al haar woede verdampte, maakte plaats voor paniek. Arya’s Bloedzusters hadden een luchtbuks bij zich, zag ze, vast gejat van een oudere broer of achterneef. Ze konden geen echte kogel vuren maar maar de zilveren hagel deed even veel pijn als de beet van een vuurmier. Je reinste vergif en als ze haar meer dan twee twee keer raakten, ging ze waarschijnlijk dood.
Yvonne probeerde haar vleugels te slaan, maar ze waren duidelijk onbruikbaar, alleen voor de mooi. Ze zouden het lijf van een adelaar zo de lucht in zwiepen, maar een leeuwenlijf van meisjesformaat? Vergeet het maar.

Er waren zeven drijvers, hoorde Yvonne aan de voetstappen en ze zouden wegvluchten zodra ze recht op hen afstormde, maar de andere vijf droegen gewoonlijk wapens en zouden niet aarzelen om die te gebruiken.
De bladeren van een klapbessenstruikje veranderden vlak voor haar in stuivende confetti en ze wist dat ze haar in het vizier hadden. Het volgende schot zou haar niet missen.
Ze rende sneller dan de wind en sprong pardoes over de Vlierbeek. Daar werkten die stomme vleugels wel degelijk: ze kon niet vliegen maar een meterslange zweefsprong zat er wel in.
Ze snelde het witte huis voorbij, cirkelde om het meer heen. Drie drugdealertejs sprongen van de bank op, keken haar met open mond na.
Daar: een haag van verwilderde braamstruiken. Niemand zou haar daar zoeken.

De stemmen stierven weg en Yvonne probeerde haar sidderende spieren te ontspannen. Voor de allereerste keer hunkerde ze er naar om op te groeien, om een meisje te worden dat een roze jurk naar het schoolfeest droeg en uit haar ooghoeken naar de jongens gluurde. Om te giechelen en de slappe lach met haar vriendinnen te krijgen en…
Er klonk een luid geblaf, vlakbij en gevolgd door juichkreten.
‘Hij heeft haar spoor gevonden!”
‘Pak haar, jongen!’
O nee. Ze hadden Tobias van Linda’s vader geleend, de vader die in herfst altijd in de Ardennen ging jagen. ‘Ik laat Tobias gewoon lekker uitrazen,’ zou Linda tegen haar vader gezegd hebben. ‘Ik weet hoe druk je het hebt en ik vindt het prima om Tobias uit te laten.’

Yvonne gleed onder de struiken uit, ademde diep in en sprintte op vier poten dieper het Duistere Geraniumwoud in. Ren ze tegemoet, dat verwachten ze nooit en spring zo vaak over de Vlierbeek als je kan. Vreemd hoe helder haar gedachten bleven, zelfs nu ze een beest was. Klets. Ik ben geen echte griffioen, alleen een meisje dat in dit afschuwelijke lijf gevangene zit.
De wereld om haar heen werd een korrelig zwart en wit maar op de een of andere manier juist gestoken scherp, net als de ets die aan de muur van de huisarts hing. En dan die geuren: ze vloeiden in lichtende stromers om haar heen, elk onmiskenbaar. Je had de peperige geur van dennennaalden en hars, het olieachtige parfum van vers eekhoorntjesbrood.
Ze zullen mij neerknallen. Ze hangen mijn vleugels van de nok van ons clubhuis in Fatima’s achtertuin, net als de huid van de weerwolf laatst, en niemand zal zich herinneren dat ik eens hun vriendin was.
Ze had zelf joelend achter de vorige Hem gerend. Een drijver, geen jager, maar even fanatiek als de rest van hun club, even bloeddorstig.

De zon zakte eindelijk omlaag, haar lange stralen bijna horizontaal en ze hadden haar spoor opnieuw gevonden. Al dat gespring over de beek en van geraniumtop tot geraniumtop zeilen had uiteindelijk niets uitgehaald.
Ze hoorde Tobias blaffen en hij was geen lieve, lieve hond meer die ze tussen de de oren kon kroelen maar de Vijand.
‘Ik zag haar staart!’ riep Isabella. De struiken bogen opzij en ze sloten haar in, hun buksen en luchtpistolen opgeheven. Ze probeerde hen recht in de ogen te kijken, om genade te smeken maar hun ogen waren de ogen van jagers, wijd opengesperd met pure bloedlust.
Yvonne stond daar met zwoegende flanken, volkomen buiten adem. Haar hart sloeg als een trommel, een drum die zo met de harmonie kon meemarcheren.
Het is zo oneerlijk. Ik kan de daken van onze straat al zien.
‘Etenstijd!’ schalde een stem. ‘Iedereen naar huis, meisjes! Nu meteen! Laat jullie moeders niet wachten!’
Het was de stem van Diana Metterinck, de directrice van de basisschool, Isabella’s moeder en de ongekroonde koningin van de Sint Ansfridusstraat. Het was een bevel dat krachtiger was dan ieder kinderspel en Yvonne voelde haar vleugels ogenblikkelijk slinken en met haar vlees vermelten. Haar snavel werd plat en groeide opnieuw tanden,
‘Hier,’ zei Isabella, ‘neem mijn jas. Bloot thuiskomen….’ Ze draaide zich om. ‘Julia, jij had haar broek toch opgeraapt nadat je haar tikte?’

Die nacht zag Yvonne de maan boven de geraniums rijzen en ze voelde een steek van puur verlangen. Om weer snel als de wind door het woud te sprinten, om een jachthond in de luren te leggen…. Gelukkig bleef het nog een dag of twee volle maan en konden ze het spel morgen weer spelen.

Klik op de link om het plaatje te vergroten: http://taisteng.deviantart.com/art/Tikkie-jij-bent-hem-638283919

Rechter Amanita

Een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud Hoewel de […]

Lees verder...

Rechter Amanita

Een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

Hoewel de meeste wijken intussen weer bewoond werden, patrouilleerden de agenten hoogstens in groepjes van vijf onder de vreemd flakkerende lantaarns van het Duistere Geraniumwoud en liever helemaal niet.
Jimmi (zonder e op het eind) vond dat allang best.
Misschien had zijn eerste teddybeer hem aardig gevonden toen hij een jaar of vijf was, maar dat was dan meteen ook de laatste keer geweest. Zijn moeder had nog vijf andere kinderen en Jimmi was de enige over wie ze het nooit had.
Je zou Jimmi een hooligan kunnen noemen behalve dat zoiets een grove belediging van hooligans was. Jimmi was destijds van de kickboksschool getrapt en dat lukt niet veel leerlingen.
Hij liep stampend door de straten op zijn gestolen Nikes limited edition en schoot met zijn luchtbuks op katten en de bonte kraaien. Hij maakte lieve, kleine meisjes met vlechtjes voor k-hoer uit en spuwde in de bloempotten met geraniums van oude dametjes.
Dat laatste was waarschijnlijk de druppel die de emmer liet overlopen, of het strootje dat de rug van de kameel brak zoals onze medelanders zouden zeggen.
In het holst van de nacht trapten zekere lieden de deur van zijn slaapkamer in, trokken een zak van duurzaam linnen over zijn hoofd en sleurden hem naar buiten. Jimmi sloeg wild om zich heen tot er iemand, of iets in zijn hand beet.
‘De volgende keer wordt het een vinger,’ waarschuwde een afschuwelijk hese stem Jimmi. ‘Ik ben dol op vingers. Zo dol.’
Jimmi hield meteen op met tegenspartelen. Hij had zulke stemmen eerder gehoord. Was het in een zombiefilm geweest? In het soort computerspel dat een dag later uit de handel werd genomen?
In ieder geval wist hij heel zeker dat het geen loze bedreiging was.
‘We zijn de wachters,’ vervolgde stem, ‘de vale boswachters van het woud en om hulp roepen, heeft weinig zin. Je hebt je niet bepaald geliefd gemaakt. Alle brave burgers zouden op hun balkons gaan staan en ons toejuichen.’
‘Ze zouden je met verse paardendrollen bekogelen,’ voegde een andere stem toe, ‘als ze niet bang waren om ons te raken.’ Deze stem was afgrijselijk hoog, piepende deurscharnieren- en nagels over het schoolbord hoog.
‘Waar…’ Jimmi slikte. ‘Waar brengen jullie mij heen?’
‘Naar de Rechter.’ Aan de eerbied waarmee het wezen de naam uitsprak kon je horen dat geen gewone rechter was. Nee, een Rechter der Rechters, eentje die zich aan de letter van de wet hield en niets van verzachtende omstandigheden of een zielige jeugd wilde weten.

De tocht duurde eindeloos: Jimmi hoorde een uil roepen, hoog in de toppen van het geraniumwoud, het giechelen van kabouters, steels geritsel dat gelijke tred met hen hield. Nu kon hij de geur van zijn bewakers ook ruiken: eigenaardig muf, als stilstaand water of vochtig mos.
Dit zijn geen mensen, ging het door hem heen, maar iets veel ergers. Wandelende padden met vingers zo hard als elfenbankjes en oogkassen vol lillende kwallen. Mansgrote fretten met bloedrode ogen die schitteren van moordlust.
‘Is het nog ver?’ vroeg hij en zijn stem trilde.
‘Dat mag je wel hopen,’ kwam het antwoord. ‘Elke seconde dat je nog op weg bent, is er een zonder afhakte handen of wegrollend hoofd.’
Afgehakte handen. Ze moesten een grapje maken. Dit was Amersfoort, geen raar buitenlands oord. Of nee, dit was Amersfoort niet meer, maar het Duistere Geraniumwoud…
‘Vijftien lantaarns vol vuurvliegjes verlichten de rechtszaal,’ vervolgde de boswachter met de schelle stem. ‘Aan haar voeten ligt de schedel van een reuzenrat en op haar schoot wacht het woudboek, gretig ritselend met bladzijden van vergeelde berkenbast.’
Haar schoot. De rechter is een vrouw. Jimmi voelde de angstige knoop in zijn buik oplossen. Vrouwen waren als was in zijn handen. Een blik op de schitterende rij witte tanden, de fiere neus en ze werden verliefd op hem. Dat zo’n liefde zelden langer dan een week duurde, deed er nu niet toe. Bovendien zou hij zich inhouden en de rechter geen blauw oog slaan als ze hem een brutaal antwoord gaf.
‘Rechter Amanita is streng maar rechtvaardig,’ zei de boswachter met de hese stem.
Maar ze is wel een vrouw. Ik ben al zo goed als vrij.
In het duister van de zak probeerde hij zijn beste, verblindende glimlach uit. Hij voelde even effectief als altijd. Wat had Mira ook al weer over zijn die glimlach gezegd, voor ze hem een schoft noemde en hem een mep in zijn gezicht gaf? Ja, je hebt de glimlach van een sexy engel, maar je bent een duivel uit de diepste krochten van de Hel. Wat krochten ook mochten zijn.

Het geluid van scharnieren die theatraal als in een hoorspel piepten en de grond onder zijn voeten gaf niet langer mee, maar elke stap bonkte op hout. Een duw en Jimmi stommelde een trapje op.
De zak werd van zijn hoofd gerukt en hij knipperde tegen het licht van vijftien lantaarns.
‘Krijg nou wat!’ zei Jimmi. ‘Jullie rechter is een pop! Probeer je mij te dissen?’
‘Rechter Amanita is nu in zitting!’ snerpte een van de boswachters en hij bonkte met zijn staf op de vloer.
De rechter was inderdaad een pop, zag Jimmi, maar dan wel een levende. Er vonkte een ijskoude glitter in de blauwe ogen, die de kleur van bergbeken of gletsjer-ijs hadden. Op haar schoot lag inderdaad een wetboek met bladzijden van vergeelde berkenbast en ze hield een ganzenveer in haar rechterhand.
‘Laat de aanklagers naar voren stappen,’ zei de rechter. Ze had een beslist zwoele stem: het soort stem dat absoluut verkeerde stiefmoeders maar best wel sexy stiefmoeders in een oude Disney-film hebben, een Cruella de Vill stem.
Dit gaat helemaal mis. Ze vilt mij levend of hangt mij op aan de hoogste boom.
En nu zag hij dat de hanger op haar borst een miniatuurstrop was, netjes geknoopt maar vast wel functioneel.
Twee kabouters glipten onder de stoel vandaan en wezen beschuldigend naar Jimmi.
‘Mijn naam is Hans,’ zei de grootste kabouter.
‘Mijn naam ook,’ viel de tweede in. ‘En die grote slungel daar, hij schopte elke paddenstoel om die hij tegenkwam.’
‘En hij lachte er niet eens bij,’ kwam een compleet koor van kabouters.
‘Het ergste was dat hij ze gewoon niet liggen,’ zei kabouter nummer een. ‘Hij maakte er niet eens een herfststukje mee.’
‘Hij schopte alle paddenstoelen om,’ zei de tweede kabouter. ‘Ook de rood met witte stippen vliegenzwam. De befaamde Amanita muscaria.’
Shit! dacht Jimmi. Amanita. Zo heet de rechter zelf ook.
Een oud vrouwtje dook op uit de schaduwen. Het was tante Gerda van drie huizen verder, zag Jimmi tot zijn schrik.
‘Hij noemde een lelijke oude heks,’ zei ze. ‘Nu klopt dat van heks natuurlijk wel.’ Ze draaide zich naar de zaal, naar de verzamelde kabouters en de nijdige eekhoorns, de twee mannen van de plantsoenendienst en de Straatnieuwsverkoper van het Euterpeplein. ‘Zie ik er soms lelijk en oud uit?’
‘Absoluut niet, tante Gerda,’ antwoordden ze in koor.
‘Goed. Hij noemde mij een lelijke oude heks. Laat ik mij dan ook zo gedragen. Geef Jimmi aan mij en niemand zal ooit meer last van hem hebben.’
‘Ik zal dat in gedachten houden,’ zei de rechter.

Daarna waren de andere aanklagers aan de beurt en de rechter hoorde over omgekeerde vuilnisbakken en containerbrandjes, doorgestoken fietsbanden en de stiekem losgedraaide oliedopjes van scooters, over rugzakjes van leerlingen die in de Vlierbeek gemikt waren…
Een van de kabouters stak zijn hand op. ‘Mevrouw de rechter?’
‘Ja, Hans?’
‘Ik weet een mooie straf. Laat hem alle paddenstoelen opeten die hij omschopte! Daar waren een heel stel behoorlijk zeldzame en erg giftige bij.’
‘Puik idee,’ knikte tante Gerda. ‘Jullie mogen mijn ketel gebruiken om een lekker borrelend paars soepje te trekken.’
Als dit op straat was, dan hing ik nu al aan een lantaarnpaal te bungelen, dacht Jimmi. Gelukkig is dit een rechtszaak en moet iedereen zich aan de wet houden. Hij deed een stap naar voren.
‘Mevrouw de rechter, zei hij, ik heb hier vreselijk spijt van. Ik eh, zit vol berouw en beloof het nooit meer te doen.’
De rechter keek hem aan: een geamuseerde glimlach plooide haar poppenlippen. ‘Wij rechters kennen dit soort berouw. Zulk berouw duurt exact tot de drempel van de rechtszaal.’ Ze sloeg haar wetboek open, liet een vinger langs de regels glijden. ‘Ja. Juist.’ Ze keek op. ‘Ik zal nu vonnis wijzen en daar heb ik de hulp van tante Gerda voor nodig.’
‘Graag.’ Tante Gerda wreef zich in de handen. ‘Zal ik hem in een rat met één oog en een houten poot veranderen?’
‘Hij verdient erger,’ sprak rechter Amanita.

Jimmi schiet van schaduw naar schaduw, verstijvend bij elk gerucht. Hij trilt van angst, piept en siddert. Kijk, daar komt een kat aansluipen: Jasmijns kat Stipje waar hij een week eerder een emmer modderwater over uitgooide.
Hij houdt zich doodstil, maar katten hebben allemachtig scherpe ogen en verdraaid goede geheugens.
Stipje stuift op hem af en Jimmi verandert prompt in een veldmuis. Een poot komt neer op zijn rug voor hij het riool in kan duiken en hij ligt piepend te kronkelen terwijl de kattenklauwen in zijn buik prikken.

Na een kwartier laat de kat hem gaan, lichtelijk geknakt en verfrommeld maar nog steeds levend. Met Jimmi valt immers nog veel, veel meer lol te beleven? Later.
Jimmi groeit langzaam weer uit tot mens, maar voor hij veel langer dan een kleuter is, zwaait er een voordeur open.
Haroen stapt naar buiten en Haroen is best aardig, maar niet voor lieden die hem met zijn gezicht in de paardendrollen gedrukt hebben. Jimmi voelt zich meteen weer krimpen tot hij een hele kop kleiner is dan Haroen, met dunne armpjes die amper een schooltas kunnen optillen.
Gerda’s spreuk zal Jimmi de rest van zijn leven kleiner en angstiger maken dan ieder wezen dat hij ontmoet. Een muis bij een kat, een poedeltje bij een pitbull.
Je kunt zeggen wat je wilt over rechter Amanita, maar streng en rechtvaardig is ze beslist.

Klik hier om een grotere versie van de afbeelding te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/Rechter-Amanita-638548363

Rechter Amanita

Een verhaal uit het Duistere Geraniumwoud

Hoewel de meeste wijken intussen weer bewoond werden, patrouilleerden de agenten hoogstens in groepjes van vijf onder de vreemd flakkerende lantaarns van het Duistere Geraniumwoud en liever helemaal niet.
Jimmi (zonder e op het eind) vond dat allang best.
Misschien had zijn eerste teddybeer hem aardig gevonden toen hij een jaar of vijf was, maar dat was dan meteen ook de laatste keer geweest. Zijn moeder had nog vijf andere kinderen en Jimmi was de enige over wie ze het nooit had.
Je zou Jimmi een hooligan kunnen noemen behalve dat zoiets een grove belediging van hooligans was. Jimmi was destijds van de kickboksschool getrapt en dat lukt niet veel leerlingen.
Hij liep stampend door de straten op zijn gestolen Nikes limited edition en schoot met zijn luchtbuks op katten en de bonte kraaien. Hij maakte lieve, kleine meisjes met vlechtjes voor k-hoer uit en spuwde in de bloempotten met geraniums van oude dametjes.
Dat laatste was waarschijnlijk de druppel die de emmer liet overlopen, of het strootje dat de rug van de kameel brak zoals onze medelanders zouden zeggen.
In het holst van de nacht trapten zekere lieden de deur van zijn slaapkamer in, trokken een zak van duurzaam linnen over zijn hoofd en sleurden hem naar buiten. Jimmi sloeg wild om zich heen tot er iemand, of iets in zijn hand beet.
‘De volgende keer wordt het een vinger,’ waarschuwde een afschuwelijk hese stem Jimmi. ‘Ik ben dol op vingers. Zo dol.’
Jimmi hield meteen op met tegenspartelen. Hij had zulke stemmen eerder gehoord. Was het in een zombiefilm geweest? In het soort computerspel dat een dag later uit de handel werd genomen?
In ieder geval wist hij heel zeker dat het geen loze bedreiging was.
‘We zijn de wachters,’ vervolgde stem, ‘de vale boswachters van het woud en om hulp roepen, heeft weinig zin. Je hebt je niet bepaald geliefd gemaakt. Alle brave burgers zouden op hun balkons gaan staan en ons toejuichen.’
‘Ze zouden je met verse paardendrollen bekogelen,’ voegde een andere stem toe, ‘als ze niet bang waren om ons te raken.’ Deze stem was afgrijselijk hoog, piepende deurscharnieren- en nagels over het schoolbord hoog.
‘Waar…’ Jimmi slikte. ‘Waar brengen jullie mij heen?’
‘Naar de Rechter.’ Aan de eerbied waarmee het wezen de naam uitsprak kon je horen dat geen gewone rechter was. Nee, een Rechter der Rechters, eentje die zich aan de letter van de wet hield en niets van verzachtende omstandigheden of een zielige jeugd wilde weten.

De tocht duurde eindeloos: Jimmi hoorde een uil roepen, hoog in de toppen van het geraniumwoud, het giechelen van kabouters, steels geritsel dat gelijke tred met hen hield. Nu kon hij de geur van zijn bewakers ook ruiken: eigenaardig muf, als stilstaand water of vochtig mos.
Dit zijn geen mensen, ging het door hem heen, maar iets veel ergers. Wandelende padden met vingers zo hard als elfenbankjes en oogkassen vol lillende kwallen. Mansgrote fretten met bloedrode ogen die schitteren van moordlust.
‘Is het nog ver?’ vroeg hij en zijn stem trilde.
‘Dat mag je wel hopen,’ kwam het antwoord. ‘Elke seconde dat je nog op weg bent, is er een zonder afhakte handen of wegrollend hoofd.’
Afgehakte handen. Ze moesten een grapje maken. Dit was Amersfoort, geen raar buitenlands oord. Of nee, dit was Amersfoort niet meer, maar het Duistere Geraniumwoud…
‘Vijftien lantaarns vol vuurvliegjes verlichten de rechtszaal,’ vervolgde de boswachter met de schelle stem. ‘Aan haar voeten ligt de schedel van een reuzenrat en op haar schoot wacht het woudboek, gretig ritselend met bladzijden van vergeelde berkenbast.’
Haar schoot. De rechter is een vrouw. Jimmi voelde de angstige knoop in zijn buik oplossen. Vrouwen waren als was in zijn handen. Een blik op de schitterende rij witte tanden, de fiere neus en ze werden verliefd op hem. Dat zo’n liefde zelden langer dan een week duurde, deed er nu niet toe. Bovendien zou hij zich inhouden en de rechter geen blauw oog slaan als ze hem een brutaal antwoord gaf.
‘Rechter Amanita is streng maar rechtvaardig,’ zei de boswachter met de hese stem.
Maar ze is wel een vrouw. Ik ben al zo goed als vrij.
In het duister van de zak probeerde hij zijn beste, verblindende glimlach uit. Hij voelde even effectief als altijd. Wat had Mira ook al weer over zijn die glimlach gezegd, voor ze hem een schoft noemde en hem een mep in zijn gezicht gaf? Ja, je hebt de glimlach van een sexy engel, maar je bent een duivel uit de diepste krochten van de Hel. Wat krochten ook mochten zijn.

Het geluid van scharnieren die theatraal als in een hoorspel piepten en de grond onder zijn voeten gaf niet langer mee, maar elke stap bonkte op hout. Een duw en Jimmi stommelde een trapje op.
De zak werd van zijn hoofd gerukt en hij knipperde tegen het licht van vijftien lantaarns.
‘Krijg nou wat!’ zei Jimmi. ‘Jullie rechter is een pop! Probeer je mij te dissen?’
‘Rechter Amanita is nu in zitting!’ snerpte een van de boswachters en hij bonkte met zijn staf op de vloer.
De rechter was inderdaad een pop, zag Jimmi, maar dan wel een levende. Er vonkte een ijskoude glitter in de blauwe ogen, die de kleur van bergbeken of gletsjer-ijs hadden. Op haar schoot lag inderdaad een wetboek met bladzijden van vergeelde berkenbast en ze hield een ganzenveer in haar rechterhand.
‘Laat de aanklagers naar voren stappen,’ zei de rechter. Ze had een beslist zwoele stem: het soort stem dat absoluut verkeerde stiefmoeders maar best wel sexy stiefmoeders in een oude Disney-film hebben, een Cruella de Vill stem.
Dit gaat helemaal mis. Ze vilt mij levend of hangt mij op aan de hoogste boom.
En nu zag hij dat de hanger op haar borst een miniatuurstrop was, netjes geknoopt maar vast wel functioneel.
Twee kabouters glipten onder de stoel vandaan en wezen beschuldigend naar Jimmi.
‘Mijn naam is Hans,’ zei de grootste kabouter.
‘Mijn naam ook,’ viel de tweede in. ‘En die grote slungel daar, hij schopte elke paddenstoel om die hij tegenkwam.’
‘En hij lachte er niet eens bij,’ kwam een compleet koor van kabouters.
‘Het ergste was dat hij ze gewoon niet liggen,’ zei kabouter nummer een. ‘Hij maakte er niet eens een herfststukje mee.’
‘Hij schopte alle paddenstoelen om,’ zei de tweede kabouter. ‘Ook de rood met witte stippen vliegenzwam. De befaamde Amanita muscaria.’
Shit! dacht Jimmi. Amanita. Zo heet de rechter zelf ook.
Een oud vrouwtje dook op uit de schaduwen. Het was tante Gerda van drie huizen verder, zag Jimmi tot zijn schrik.
‘Hij noemde een lelijke oude heks,’ zei ze. ‘Nu klopt dat van heks natuurlijk wel.’ Ze draaide zich naar de zaal, naar de verzamelde kabouters en de nijdige eekhoorns, de twee mannen van de plantsoenendienst en de Straatnieuwsverkoper van het Euterpeplein. ‘Zie ik er soms lelijk en oud uit?’
‘Absoluut niet, tante Gerda,’ antwoordden ze in koor.
‘Goed. Hij noemde mij een lelijke oude heks. Laat ik mij dan ook zo gedragen. Geef Jimmi aan mij en niemand zal ooit meer last van hem hebben.’
‘Ik zal dat in gedachten houden,’ zei de rechter.

Daarna waren de andere aanklagers aan de beurt en de rechter hoorde over omgekeerde vuilnisbakken en containerbrandjes, doorgestoken fietsbanden en de stiekem losgedraaide oliedopjes van scooters, over rugzakjes van leerlingen die in de Vlierbeek gemikt waren…
Een van de kabouters stak zijn hand op. ‘Mevrouw de rechter?’
‘Ja, Hans?’
‘Ik weet een mooie straf. Laat hem alle paddenstoelen opeten die hij omschopte! Daar waren een heel stel behoorlijk zeldzame en erg giftige bij.’
‘Puik idee,’ knikte tante Gerda. ‘Jullie mogen mijn ketel gebruiken om een lekker borrelend paars soepje te trekken.’
Als dit op straat was, dan hing ik nu al aan een lantaarnpaal te bungelen, dacht Jimmi. Gelukkig is dit een rechtszaak en moet iedereen zich aan de wet houden. Hij deed een stap naar voren.
‘Mevrouw de rechter, zei hij, ik heb hier vreselijk spijt van. Ik eh, zit vol berouw en beloof het nooit meer te doen.’
De rechter keek hem aan: een geamuseerde glimlach plooide haar poppenlippen. ‘Wij rechters kennen dit soort berouw. Zulk berouw duurt exact tot de drempel van de rechtszaal.’ Ze sloeg haar wetboek open, liet een vinger langs de regels glijden. ‘Ja. Juist.’ Ze keek op. ‘Ik zal nu vonnis wijzen en daar heb ik de hulp van tante Gerda voor nodig.’
‘Graag.’ Tante Gerda wreef zich in de handen. ‘Zal ik hem in een rat met één oog en een houten poot veranderen?’
‘Hij verdient erger,’ sprak rechter Amanita.

Jimmi schiet van schaduw naar schaduw, verstijvend bij elk gerucht. Hij trilt van angst, piept en siddert. Kijk, daar komt een kat aansluipen: Jasmijns kat Stipje waar hij een week eerder een emmer modderwater over uitgooide.
Hij houdt zich doodstil, maar katten hebben allemachtig scherpe ogen en verdraaid goede geheugens.
Stipje stuift op hem af en Jimmi verandert prompt in een veldmuis. Een poot komt neer op zijn rug voor hij het riool in kan duiken en hij ligt piepend te kronkelen terwijl de kattenklauwen in zijn buik prikken.

Na een kwartier laat de kat hem gaan, lichtelijk geknakt en verfrommeld maar nog steeds levend. Met Jimmi valt immers nog veel, veel meer lol te beleven? Later.
Jimmi groeit langzaam weer uit tot mens, maar voor hij veel langer dan een kleuter is, zwaait er een voordeur open.
Haroen stapt naar buiten en Haroen is best aardig, maar niet voor lieden die hem met zijn gezicht in de paardendrollen gedrukt hebben. Jimmi voelt zich meteen weer krimpen tot hij een hele kop kleiner is dan Haroen, met dunne armpjes die amper een schooltas kunnen optillen.
Gerda’s spreuk zal Jimmi de rest van zijn leven kleiner en angstiger maken dan ieder wezen dat hij ontmoet. Een muis bij een kat, een poedeltje bij een pitbull.
Je kunt zeggen wat je wilt over rechter Amanita, maar streng en rechtvaardig is ze beslist.

Klik hier om een grotere versie van de afbeelding te bekijken: http://taisteng.deviantart.com/art/Rechter-Amanita-638548363